In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en [persoon A], die een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte aan de Watergeusstraat 199 te Rotterdam hebben. Havensteder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat [persoon A] in gebreke was gebleven met de betaling van de huur. De huurovereenkomst dateert van 15 mei 1992 en de huurachterstand was op het moment van de uitspraak opgelopen tot € 2.413,53. [persoon A] voerde aan dat de coronacrisis hem had gedwongen zijn cafébedrijf te sluiten, waardoor hij niet in staat was om de huur te betalen. Hij verzocht om een huurkorting van 50% met terugwerkende kracht tot 1 april 2020.
De kantonrechter oordeelde dat [persoon A] zijn financiële situatie niet voldoende had onderbouwd en dat de huurachterstand al vóór de coronacrisis was ontstaan. De rechter wees de vorderingen van [persoon A] in reconventie af en oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd waren. De kantonrechter wees ook de verzoeken om een terme de grâce af, omdat de wet hierin niet voorziet voor bedrijfsruimten. De rechter veroordeelde [persoon A] tot betaling van de achterstallige huur en de buitengerechtelijke kosten, en stelde de ontruimingstermijn op veertien dagen na betekening van het vonnis.