In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over de verlening van een schone lei aan een schuldenares die betrokken was bij de kinderopvangtoeslag-affaire. De rechtbank had eerder op 24 mei 2018 de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor de schuldenares, vertegenwoordigd door bewindvoerder P.H.L. Adam. De bewindvoerder heeft op 15 februari 2021 en 30 april 2021 verslag uitgebracht over de voortgang van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft de rechtbank de schuldenares de gelegenheid gegeven om haar standpunt in te nemen over de beëindiging van de regeling. De schuldenares heeft verklaard dat zij als gedupeerde door de Belastingdienst is aangemerkt en dat de Belastingdienst heeft toegezegd haar geverifieerde schuldenlast te voldoen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De Belastingdienst heeft schriftelijk bevestigd dat de geverifieerde schulden zullen worden betaald. De rechtbank oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de schuldenares inzicht heeft getoond in de gevolgen van de beëindiging van de regeling, er aanleiding is om haar een schone lei te verlenen. Dit betekent dat de na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen niet langer afdwingbaar zijn.
De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.317,77, inclusief onkosten en omzetbelasting. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, maar dat de verplichtingen van de schuldenares eindigen op 24 mei 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.