ECLI:NL:RBROT:2021:6976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
620044 FT EA 21-722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 Faillissementswet met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekster, die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 12 juli 2021 een verzoekschrift ingediend, dat voldoet aan de gestelde eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen, en dat er onvoldoende grond is voor afwijzing van het verzoek. De beoordeling van de goede trouw van verzoekster is cruciaal, vooral met betrekking tot de schulden die zij heeft opgebouwd in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank heeft geconstateerd dat verzoekster aanzienlijke schulden heeft aan het CJIB en de Belastingdienst, waarvan de oorsprong niet te goeder trouw is. Ondanks deze bevindingen heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster haar omstandigheden onder controle heeft gekregen, onder andere door budgetbeheer en het niet meer op naam zetten van een auto. Hierdoor is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat verzoekster toch in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken en mr. B.A. Cnossen benoemd tot rechter-commissaris. Tevens zijn er bepalingen getroffen voor de vergoeding van de bewindvoerder en de opening van post gericht aan de schuldenares.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 19 juli 2021
[naam],
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is telefonisch gehoord op 12 juli 2021 conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis). De uitspraak is bepaald op heden. .

2.De beoordeling

Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoekster verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoekster dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties harerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar de schulden aan het CJIB van in totaal € 7.090,36. Uit het overzicht van het CJIB met peildatum 28 juni 2021 blijkt dat het voornamelijk gaat om snelheidsovertredingen ontstaan in mei 2018. Deze schuld is naar zijn aard niet te goeder trouw ontstaan.
Verder heeft verzoekster volgens het overzicht van 15 januari 2020 een schuld aan de Belastingdienst van € 13.683,45 waarvan een bedrag van € 12.995,45 betrekking heeft op teruggevorderde kinderopvangtoeslag van de jaren 2016 en 2017. Daarnaast heeft een bedrag van € 688,- betrekking op motorrijtuigenbelasting 2017, 2018 en 2019.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat de Belastingdienst juist en volledig is geïnformeerd en dat de verschuldigde belastingen zijn betaald. Verzoekster heeft dit niet gedaan. Verzoekster heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat haar ten aanzien van het verstrekken van de juiste gegevens en van het nalaten de verschuldigde belastingen te betalen geen verwijt treft. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Verzoekster heeft verklaard dat zij geen auto meer op haar naam zal zetten voor een ander. Verder heeft verzoekster verklaard dat zij niet meer in het bezit is van een auto. De rechtbank acht daarnaast van belang dat verzoekster sinds juni 2019 budgetbeheer heeft waardoor haar schulden nu beheersbaar zijn en haar uitgavenpatroon bewaakt wordt. De situatie van verzoekster is al enige tijd stabiel. Om die reden wordt verzoekster toch toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[naam]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
- benoemt tot rechter-commissaris mr. B.A. Cnossen
en tot bewindvoerder N.L. Menso,
gevestigd te Postbus 45713,
2504 BC Den Haag;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2021.
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen