In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot een vermeende overeenkomst van aanneming van werk. De eisers stelden dat zij een overeenkomst hadden gesloten met gedaagde voor werkzaamheden aan hun woning, maar de kantonrechter oordeelde dat eisers niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat het contact voornamelijk met een derde partij, [naam 1], was geweest, die zich voordeed als aannemer. De kantonrechter concludeerde dat er geen bewijs was dat er een overeenkomst tussen eisers en gedaagde tot stand was gekomen. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en gedaagde verzocht om een proceskostenveroordeling. De kantonrechter wees dit verzoek af, maar veroordeelde eisers wel in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, vastgesteld op € 2.490,00. Het vonnis werd uitgesproken op 16 juli 2021.