ECLI:NL:RBROT:2021:7015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
8899417 \ CV EXPL 20-43274
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met betrekking tot een persoonlijke lening en bijkomende kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een overeenkomst van geldlening. [eiseres] heeft een lening van € 10.000,00 afgesloten bij Freo, die zij ten behoeve van [gedaagde] heeft aangewend. De partijen hebben een vriendschappelijke relatie gehad, waarbij [eiseres] de administratie voor het autobedrijf van [gedaagde] verzorgde. De vordering van [eiseres] bedraagt in totaal € 14.976,70, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde] heeft de handtekening onder de Schuldverklaring betwist en aangevoerd dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van de lening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst van geldlening bestaat, maar dat de hoogte van de vordering en de opeisbaarheid daarvan ter discussie staan. De rechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 11.668,40 aan [eiseres] moet terugbetalen, bestaande uit € 3.841,40 en € 7.827,00, en dat het resterende bedrag van de Freo lening in termijnen van € 301,00 moet worden terugbetaald. De gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, en [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8899417 \ CV EXPL 20-43274
uitspraak: 4 juni 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
woonplaats: [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 5 november 2020,
gemachtigde: mr. M. Leung, werkzaam bij Incassocenter B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.N. van den Ouden.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] respectievelijk [gedaagde] .

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 22 februari 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald die op 6 april 2021 is gehouden;
  • de door mr. E.B. den Ouden bij faxbericht van 25 maart 2021 ingediende akte tot rectificatie, met productie;
  • de bij akte van 26 maart 2021 door mr. M. Leung overgelegde nadere producties 5 tot en met 15;
  • de brief van 30 maart 2021 van mr. M. Leung.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Partijen hebben in de periode januari 2019 tot en met maart/april 2020 een vriendschappelijke relatie met elkaar gehad. [eiseres] deed in die periode de administratie/boekhouding voor het autobedrijf van [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] heeft op 3 januari 2019 een persoonlijke lening van € 10.000,00 bij Freo afgesloten (hierna ook: de Freo lening). In de overeenkomst behorende bij de Freo lening staat onder meer vermeld:
“(…)
a. a) Kredietbedrag: € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro)
(…)
c) Maandbedrag: € 300,07
(…)
g) Totaal door de kredietnemer te betalen bedrag: € 10.802,52
(…)”
2.3.
De Freo lening is door [eiseres] afgesloten ten behoeve van [gedaagde] . [eiseres] heeft, na aftrek van de eerste aflossing van € 301,00 door [gedaagde] een bedrag van € 9.699,00 op de rekening van [naam bedrijf] overgemaakt.
2.4.
Op 17 januari 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd met daarbij de volgende door beide partijen ondertekende verklaring:
“Hierbij verklaren [gedaagde] en [eiseres] dat er op 8 januari 2019 een bedrag van € 9.699,00 gestort is op de rekening van [naam bedrijf] .
De lening zal in maandelijkse termijnen van € 301,00 worden teruggestort op rekeningnummer [bankrekeningnummer] t.n.v. [eiseres] totdat de woning aan de [adres] overgeboekt is op de nieuwe eigenaar, na dit moment zal het resterende bedrag in zijn geheel worden terugbetaald. De eerste termijn zal in februari 2019 plaatsvinden.
Het bedrag van de lening van december 2017 is momenteel € 7716,34. Ook dit bedrag zal na verkoop van het huis worden afgelost.
(…)”
2.5.
[gedaagde] heeft op 16 maart 2019 onderstaande e-mail aan [eiseres] gestuurd:
“(…)
Terugbetalen [eiseres]
7 februari - € 1500,00 bijbetalen auto
27 februari - € 750,00 aflossing gedeelte voor auto
28 februari - € 260,00 onderdelen gepind
7 maart - € 187,00 ticket
Maart - € 25,00 kado [naam 1]
Maart - € 20,00 uit portemonnee voor onderdelen
13 maart - € 48,40 Autopia
14 maart - € 700,00 onderdelen gepind
Totaal € 1990,40
(…)”
2.6.
[gedaagde] heeft op 28 maart 2019 en 18 november 2019 bedragen van respectievelijk € 301,00 en € 300,00 aan [eiseres] betaald. Bij de omschrijving van deze betalingen staat ‘lening’ vermeld.
2.7.
[gedaagde] heeft na 1 maart 2020 een bedrag van € 100,00 aan [eiseres] betaald ter zake aflossing op een geldlening.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 14.976,70 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en vermeerderd met de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiseres] heeft naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.3.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een overeenkomst van geldlening gesloten op grond waarvan [eiseres] een bedrag van € 13.844,22 aan [gedaagde] heeft geleend. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres] bij productie 1 dagvaarding een document met de kop “Schuldverklaring” (hierna ook: de Schuldverklaring) in het geding gebracht. Volgens [eiseres] bevat de Schuldverklaring de afspraken tussen partijen omtrent de gesloten geldleningsovereenkomst en is deze door beide partijen ondertekend. Overeengekomen werd dat [gedaagde] met ingang van 29 mei 2020 wekelijks een bedrag van € 100,00 aan [eiseres] zou betalen. [eiseres] heeft eenmalig een bedrag van € 100,00 ontvangen.
3.4.
Artikel 2 van de Schuldverklaring bepaalt dat de hoofdsom of het restant daarvan met rente en kosten dadelijk opeisbaar is als [gedaagde] zijn verplichtingen tegenover [eiseres] niet nakomt. [gedaagde] is per 13 juni 2020 in verzuim geraakt door niet tijdig aan de opeisbare betalingsverplichting te voldoen en de hoofdsom van € 13.744,22 is sindsdien opeisbaar.
3.5.
[eiseres] vordert op grond van artikel 6:119 BW een bedrag ad € 128,54 aan wettelijke rente, primair vanaf 13 juni 2020 en subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding.
3.6.
[eiseres] maakt op grond van het bepaalde in artikel 6:96 BW aanspraak op een bedrag van € 1.104,05 aan buitengerechtelijke incassokosten (incl. € 191,61 BTW).

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
4.2.
[gedaagde] betwist en ontkent met klem dat de handtekening onder de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde Schuldverklaring de zijne is.
4.3.
[eiseres] is het startende bedrijf van [gedaagde] financieel te hulp geschoten.
Uitdrukkelijke afspraken, voornoemde hulp betreffende, hebben partijen niet gemaakt en min of meer stilzwijgend ontstond er een situatie dat [gedaagde] , zodra zijn liquiditeitsruimte dat toeliet, althans op een nader te bepalen tijdstip, [eiseres] terugbetaalde. Dat betrof alleen gelden die [eiseres] zakelijk en/of ten behoeve van de onderneming van [gedaagde] voorfinancierde. Liquiditeitsruimte is er de laatste tijd niet of nauwelijks geweest. [gedaagde] is dan ook niet in gebreke en niet in verzuim. De vordering van [eiseres] is niet opeisbaar.
4.4.
[gedaagde] betwist dat geld dat [eiseres] in privé situaties heeft betaald door hem moet worden terugbetaald. Dat [eiseres] en [gedaagde] over en weer wel eens iets voor elkaar betaalden betekende niet dat zij daarmee de intentie hadden om dat van elkaar terug te eisen.
4.5.
[gedaagde] betwist, bij gebrek aan wetenschap, de bedragen op de door [eiseres] overgelegde specificaties. Bedragen en tellingen kloppen niet, de onderbouwing van [eiseres] is een onsamenhangend geheel, niet logisch en deugdelijk opgesteld en niet voorzien van verificatoire stukken.
4.6.
[gedaagde] heeft aan de hand van zijn zakelijke rekening achterhaald dat [eiseres] in totaal een bedrag van € 12.155,28 aan het bedrijf van [gedaagde] heeft overgemaakt en dat in totaal een bedrag van € 9.017,70 van het bedrijf van [gedaagde] richting [eiseres] is gegaan. Indien er al een terugbetalingsverplichting op [gedaagde] rust is dat hooguit voor een bedrag van € 3.137,58.
4.7.
Partijen zijn niet overeengekomen dat [gedaagde] rente aan [eiseres] dient te betalen. De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente wordt daarom betwist, daargelaten dat [gedaagde] niet in verzuim is.

5..De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen sprake is van een overeenkomst van geldlening. De lener – [gedaagde] – dient het bedrag van de lening terug te betalen aan [eiseres] . Partijen twisten over de hoogte van het bedrag dat [gedaagde] van [eiseres] heeft geleend en het moment waarop dit bedrag zou moeten worden terugbetaald.
Omvang van de geldlening
5.2.
Het bedrag ad € 13.844,22 aan geldlening dat [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd bestaat uit de optelsom van:
  • de Freo lening van € 10.802,82 (incl. kosten en rente), waarop een bedrag van € 900,00 is afgelost, zodat een bedrag van € 9.902,82 resteert en;
  • een bedrag van € 3.941,40 aan overige kosten/leningen vanaf 2019.
5.3.
[gedaagde] heeft tegen de optelsom van [eiseres] verweer gevoerd en heeft hiertoe - samengevat - aangevoerd dat:
  • a) de handtekening onder de Schuldverklaring niet van hem is;
  • b) de specificaties van [eiseres] niet juist, niet logisch en niet deugdelijk zijn opgesteld en niet zijn voorzien van verificatoire stukken;
  • c) als er al een terugbetalingsverplichting op [gedaagde] rust dat hooguit een bedrag van € 3.137,58 kan betreffen, gezien de informatie die [gedaagde] zelf van zijn zakelijke rekening heeft achterhaald;
  • d) partijen niet zijn overeengekomen dat betalingen die zagen op privé situaties dienden te worden terugbetaald.
5.4.
Vooropgesteld wordt dat vast staat dat [eiseres] op 3 januari 2019 de Freo lening ten behoeve van [gedaagde] heeft afgesloten en dat zij hiervoor in totaal € 10.802,82 aan de kredietverstrekker is verschuldigd. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij het bij Freo geleende bedrag aan [eiseres] dient terug te betalen. Als onweersproken staat dan ook vast dat de omvang van de geldlening voor zover deze voortkomt uit de Freo lening het bedrag ad € 10.802,82 omhelst. Op de verweren van [gedaagde] zal hierna worden ingegaan.
ad a: handtekening onder de Schuldverklaring
5.5.
[gedaagde] heeft betwist en met klem ontkend dat zijn handtekening onder de Schuldverklaring waar [eiseres] zich op beroept staat. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [gedaagde] een kopie van zijn rijbewijs overgelegd waar zijn handtekening op staat die naar hij stelt ‘in de verste verte niet lijkt op de handtekening onder de schuldigverklaring’. Voorts heeft [gedaagde] een verklaring overgelegd van een (destijds) gezamenlijk contact van partijen, waaruit volgt dat [eiseres] tegenover dit contact heeft verklaard dat zij getracht heeft [gedaagde] de Schuldverklaring te laten tekenen, maar dat hij dit heeft geweigerd, omdat hij het met de inhoud daarvan niet eens was.
5.6.
Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] had het op de weg van [eiseres] gelegen om haar standpunt ten aanzien van de handtekening nader te onderbouwen. De stelplicht en - indien aan de orde - de bewijslast ten aanzien van de echtheid van de handtekening liggen immers bij [eiseres] , omdat zij zich op de Schuldverklaring beroept. Nu [eiseres] geen nadere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de handtekening van [gedaagde] onder de Schuldverklaring staat en zij te dien aanzien ook geen (specifiek) bewijsaanbod heeft gedaan, heeft zij onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde] de Schuldverklaring heeft ondertekend en wordt aan bewijslevering ten aanzien van de echtheid van de handtekening niet toegekomen.
ad b: specificaties van [eiseres]
5.7.
Na de betwisting door [gedaagde] van de door [eiseres] overgelegde specificaties van de openstaande schuld, heeft [eiseres] de bedragen en omschrijvingen in haar specificaties nader toegelicht en nader onderbouwd met onder meer (een toelichting bij) afschriften van pin- en betaaltransacties en bij en-afschrijvingen van haar rekening bij de Rabobank. Uit de door [eiseres] overgelegde specificaties en onderliggende stukken blijkt dat het bedrag van € 3.941,40 als volgt is opgebouwd:
Terugbetalen [eiseres]
7 februari
1.500,00
bijbetalen auto, aankoop Polo
27 februari
-750,00
aflossing gedeelte door [gedaagde] voor auto, Polo
28 februari
260,00
onderdelen zaak [gedaagde]
7 maart
187,00
ticket vakantie [gedaagde] Oostenrijk
Maart
25,00
cadeau [naam 1] , kraamcadeau zus [gedaagde]
Maart
20,00
uit portemonnee voor onderdelen
13 maart
48,40
Autopia autoparts, onderdelen zaak [gedaagde]
14 maart
700,00
onderdelen zaak [gedaagde]
Totaal 14 maart 2019
1.990,40
"bijlage 7"
Beginstand 14 maart 2019
1.990,40
Onderdelen
450,00
onderdelen zaak [gedaagde]
Turbo
360,00
aanschaf Turbo, onderdelen zaak [gedaagde]
Ikea
100,00
Ikea, aanschaf benodigdheden tijdelijke woning [gedaagde]
Huur stationsweg
600,00
Huur stationsweg (gedeelte van huur) zaak [gedaagde]
Autopia
70,00
Autopia Autports,onderdelen zaak [gedaagde]
Gamma
35,00
Gamma, benogdheden tijdelijke woning [gedaagde]
Onderdelen
240,00
Onderdelen zaak [gedaagde]
Cadeau [naam 2]
20,00
kraamkado zus [gedaagde]
Moederdag
15,00
Moederdagcadeau voor moeder [gedaagde]
Onderdelen
20,00
onderdelen, zaak [gedaagde]
Sloop
20,00
Sloop, onderdelen gehaald voor zaak [gedaagde] contant
Onderdelen
40,00
onderdelen zaak [gedaagde] contant
Cadeau [naam 1]
25,00
verjaardag zus [gedaagde]
Kapper
15,00
kapper [gedaagde]
Onderdelen
75,00
onderdelen, zaak [gedaagde]
Auto [naam 3]
250,00
auto aanschaf bij collega garage [gedaagde]
Totaal 11 juni
4.325,40
Beginstand 11 juni 2019
4.325,40
28-06-2019
1.500,00
Audi, aanschaf auto voor verkoop
6-7-2019
1.200,00
auto, aanschaf auto voor verkoop
26-07-2019
-1.200,00
auto verrekend, zie regel boven, gestort op bank
sep 2019
-300,00
teveel betaald vakantie, gezamenlijk kosten gedeeld
22-10-2019
750,00
onderdelen zaak [gedaagde]
nov 2019
-500,00
verrekend onderdelen contant aan [eiseres]
dec 2019
-560,00
terugbetaling aan [eiseres] contant
28-2-2020
-1.104,00
rekening opel 3 x, auto van [eiseres] , van lening afgetrokken
Restschuld
4.111,40
Totaal
4.111,11
01 maart 2020 Stand van zaken ondertekend door [eiseres] en [gedaagde]
9-3-2020
-336,00
Elektra, gedeelte nota Stationsweg (zaak)
9-3-2020
766,78
volledige nota elektra Stationsweg (zaak) aan eigenaar pand
18-3-2020
100,00
auto [naam 4] , banden voorgeschoten ivm betaling leverancier
25-03-2020
-400,00
Tlkkie [naam 5] , klant [gedaagde] op rek [eiseres] gestort ivm ruzie
25-03-2020
-300,00
terugbetaling envelop lening contant
Totaal 9 april 2020
3.940,00
eindstand 9 april 2020 opgenomen in de schuldbekentenis
5.8.
Gezien de hiervoor omschreven nadere toelichting en onderbouwing van [eiseres] bij haar specificaties en het feit dat [gedaagde] na deze nadere toelichting door [eiseres] niet heeft aangegeven op welke punten haar specificaties (nog) tekort zouden schieten, wordt het verweer van [gedaagde] op dit punt gepasseerd.
ad c: ten hoogste € 3.137,58 verschuldigd
5.9.
Naar aanleiding het verweer van [gedaagde] dat een terugbetalingsverplichting hooguit € 3.137,58 zou kunnen zijn, heeft [eiseres] per post die [gedaagde] heeft aangevoerd een toelichting gegeven en uiteen gezet waar dit bedrag al dan niet in haar specificaties is terug te vinden (productie 5 van [eiseres] ). Gezien deze gedetailleerde weerlegging door [eiseres] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweer nader te onderbouwen danwel de toelichting van [eiseres] (gedetailleerd) te weerspreken. Dit heeft [gedaagde] echter nagelaten, zodat aan zijn verweer op dit punt ook voorbij zal worden gegaan.
ad d: privé betalingen waren geen leningen
5.10.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [gedaagde] op 16 maart 2019 aan [eiseres] een mail heeft gestuurd met een opsomming van ‘aan [eiseres] terug te betalen bedragen’ tot een totaalbedrag van € 1.990,40 (zie 2.5). Deze e-mail kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een erkenning van de verschuldigdheid van de daarin genoemde bedragen. De in de e-mail genoemde bedragen komen overeen met de posten die [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd (periode van 7 februari 2019 tot en met 14 maart 2019). [gedaagde] dient dit bedrag dan ook terug te betalen aan [eiseres] .
5.11.
Nu blijkens de omschrijving in de e-mail van 16 maart 2019 kennelijk ook privé uitgaven (“cadeau [naam 1] ”) onderdeel uitmaakten van voornoemd bedrag ad € 1.990,40 dat [gedaagde] aan [eiseres] diende terug te betalen valt, zonder nadere onderbouwing van de zijde van [gedaagde] , niet zonder meer in te zien waarom privé betalingen niet hoefden te worden terugbetaald. De enkele stelling van [gedaagde] dat hij in 2019 twee tickets voor een concert heeft betaald die door [eiseres] nimmer aan hem zijn terugbetaald is hiertoe onvoldoende. Dit geldt temeer nu - zoals [eiseres] onweersproken heeft gesteld -:
  • in WhatsApp verkeer tussen partijen op 4 mei 2020 [eiseres] appt over terugbetaling van € 14.000,00 en [gedaagde] de hoogte van dit bedrag niet weerspreekt (productie 2 van [eiseres] );
  • uit de getuigenverklaring van [naam 6] en [naam 7] (productie 5A van [eiseres] ) en de transcriptie van het telefoongesprek dat zij met [gedaagde] op 25 mei 2020 hebben gevoerd (productie 6 van [eiseres] ) naar voren komt dat gesproken werd over de terugbetaling van een lening rond de € 14.000,00.
Voorts heeft [gedaagde] verzuimd aan te geven welke van de door [eiseres] gevorderde bedragen als privé betalingen dienen te worden aangemerkt en tot welk betwist bedrag dit dan zou leiden.
Gezien al het voorgaande heeft [gedaagde] zijn verweer dat privé betalingen niet hoefden te worden terugbetaald naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Ook aan dit verweer zal daarom voorbij worden gegaan. Dit betekent dat in rechte is komen vast te staan dat de omvang van de geldlening voor zover deze voorkomt uit ‘overige kosten en leningen vanaf 2019’ € 3.941,40 behelst. Vast staat dat [gedaagde] reeds een bedrag van € 100,00 aan [eiseres] heeft betaald ter zake aflossing op een geldlening (zie 2.7). Dit bedrag zal dan ook in mindering worden gebracht zodat thans nog een bedrag ad (€ 3.941,40 - € 100,00) € 3.841,40 resteert.
Opeisbaarheid van (aflossing op) de geldlening
5.12.
[eiseres] heeft haar stelling dat de geldlening per 13 juni 2020 volledig opeisbaar is gebaseerd op artikel 2 van de Schuldverklaring. [gedaagde] heeft de opeisbaarheid van de geldlening betwist. [eiseres] diende haar stelling ten aanzien van de opeisbaarheid dan ook nader te onderbouwen. Uit hetgeen hiervoor onder 5.6 is overwogen volgt dat in rechte niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de Schuldverklaring heeft ondertekend. Voorts is gesteld noch gebleken dat uit de (nader) door [eiseres] in het geding gebrachte stukken volgt dat het moment van terugbetaling danwel de volledige opeisbaarheid van de geldlening (nader) is overeengekomen. Deze stukken (WhatsApp-correspondentie, getuigen verklaringen en de transcriptie van een telefoongesprek) zien immers grotendeels op het bestaan en de omvang van de geldleningsovereenkomst en niet op de opeisbaarheid daarvan. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiseres] haar stelling ten aanzien van de opeisbaarheid van de geldlening onvoldoende heeft onderbouwd en dat niet is komen vast te staan dat de geldlening per 13 juni 2020 volledig opeisbaar was.
5.13.
[gedaagde] heeft zijn standpunt dat de vordering van [eiseres] in het geheel niet opeisbaar is, omdat “min of meer stilzwijgend de situatie is ontstaan dat [gedaagde] zodra diens liquiditeitsruimte althans op een nader te bepalen tijdstip dat toeliet, [eiseres] terugbetaalde”, ofschoon [eiseres] deze stelling heeft betwist, niet onderbouwd, zodat het bestaan van die afspraak evenmin is komen vast te staan.
5.14.
De kantonrechter zal de leemte die partijen in hun overeenkomst van geldlening hebben gelaten aanvullen. Voor het bedrag ad € 3.841,40 behorend bij de ‘overige kosten en leningen vanaf 2019’ wordt aangesloten bij artikel 7:129e BW op grond waarvan – ingeval partijen geen tijdstip voor terugbetaling zijn overeengekomen – de lener verplicht is het door hem op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Op 4 mei 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] middels WhatsApp laten weten dat zij afspraken wilde maken over de terugbetalen van de lening. Hierop heeft [eiseres] geen betaling in der minne kunnen verkrijgen en heeft zij de vordering ter incassering uit handen gegeven. De gemachtigde van [eiseres] heeft op 19 augustus 2020 aan [gedaagde] geschreven dat hij de geldlening moest terugbetalen. De lening was dus zes weken later opeisbaar. [gedaagde] had toen de lening nog niet terugbetaald en is op dat moment in verzuim geraakt. De (terug)betaling van het bedrag ad € 3.841,40 zal dan ook worden toegewezen.
5.15.
Ten aanzien van het deel van de geldlening dat is voortgekomen uit de Freo lening zal de kantonrechter de overeenkomst aanvullen op grond van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) en niet uitgaan van een situatie waarin geen afspraken zijn gemaakt (artikel 7:129e BW). Toepassing van artikel 7:129e BW zou zich niet goed verdragen met de uit de stukken af te leiden gemeenschappelijke bedoeling van partijen dat de Freo lening bij aanvang niet gold als te allen tijde opeisbaar. Bij aanvang hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] de Freo lening vanaf februari 2019 in maandelijkse termijnen van € 301,00 zou terugbetalen (zie 2.4). Vast staat dat het bedrag van € 301,00 per maand vrijwel overeenkomt met het bedrag dat [eiseres] maandelijks aan Freo verschuldigd is (€ 300,07). De kantonrechter acht het redelijk dat wordt uitgegaan van de afspraak uit februari 2019 waarbij – kort gezegd – [gedaagde] aan [eiseres] terugbetaalt hetgeen zij op dat moment aan Freo verschuldigd is. Dit betekent dat de vordering voor zover deze ziet op de Freo lening opeisbaar is voor wat betreft de maandelijkse termijnen die sinds februari 2019 tot de datum van dit vonnis zijn verstreken, te weten 29 termijnen (februari 2019 tot en met juni 2021) van € 301,00 = € 8.729,00. Vast staat (zie 2.3 en 2.6) dat Bonte een bedrag van € 902,00 op de lening heeft afbetaald, zodat een bedrag van (€ 8.729,00 - 902,00) € 7.827,00 wordt toegewezen. Het resterende bedrag van de Freo lening ad (€ 10.802,82 – 8.729,00) € 2.073,82 zal in termijnen ad € 301,00 vanaf juli 2021 telkens op de eerste van de maand opeisbaar zijn.
Rente
5.16.
Uit artikel 7:129c BW volgt dat een particulier die geld uitleent aan een andere particulier geen recht heeft op rente, tenzij schriftelijk anders is bedongen. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiseres] en [gedaagde] schriftelijk afspraken over het recht op rente hebben gemaakt, zal de door [eiseres] gevorderde rente worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten (BIK)
5.17.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten verwezen naar de aan [gedaagde] gestuurde ingebrekestelling van 19 augustus 2020 waarin hem een termijn voor betaling is aangezegd en het verschuldigde BIK-bedrag werd medegedeeld. Uit het voorgaande is echter gebleken dat [gedaagde] eerst zes weken na 19 augustus 2020 (deels) in verzuim is geraakt. Nu artikel 6:96 lid 6 BW ziet op de situatie nadat het verzuim is ingetreden en [gedaagde] op het moment van het versturen van de ingebrekestelling nog niet in verzuim verkeerde, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Proceskosten
5.18.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
5.19.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt als niet weersproken toegewezen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 11.668,40 (€ 3.841,40 + € 7.827,00);
bepaalt dat het resterende “Freo deel” ad € 2.073,82 van de vordering uit overeenkomst van geldlening tussen [eiseres] en [gedaagde] opeisbaar zal zijn in termijnen van € 301,00 telkens te betalen uiterlijk op de eerste van de maand, voor het eerst uiterlijk op 1 juli 2021;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 604,09 aan verschotten (€ 105,09 aan explootkosten en € 499,00 aan griffierecht) en € 746,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van € 373,00 per punt), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426