In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Hoogvliet B.V. en haar werknemer, [verweerder]. De werknemer was sinds 15 mei 2019 in dienst als Directeur Operations en had een bruto salaris van € 16.025,60 per vier weken. De ontbinding werd verzocht op basis van een verschil van inzicht over de invulling van de functie. Beide partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling, waardoor de kantonrechter besloot de zaak op basis van de ingediende stukken te beoordelen.
De kantonrechter overwoog dat volgens artikel 7:669 lid 1 BW een arbeidsovereenkomst alleen kan worden opgezegd indien er een redelijke grond voor is en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Aangezien partijen het erover eens waren dat er een verschil van inzicht bestond, concludeerde de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst niet in stand kon blijven. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 september 2021 en kende een beëindigingsvergoeding van € 200.000,- bruto toe, inclusief de wettelijke transitievergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.
De beslissing van de kantonrechter werd genomen in het kader van het civiele recht en arbeidsrecht, waarbij de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek werden toegepast. De uitspraak biedt inzicht in de voorwaarden voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst en de afspraken die partijen kunnen maken over beëindigingsvergoedingen.