ECLI:NL:RBROT:2021:7038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/4709
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van BIZ-bijdrage voor parkeergarage in relatie tot WOZ-beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de BIZ-bijdrage voor een parkeergarage. Eiser, eigenaar van de parkeergarage en een supermarkt, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 4.800,- die door het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling was opgelegd voor het belastingjaar 2020. Eiser stelde dat de parkeergarage geen baat heeft bij de investeringen die worden gedaan in het kader van de bedrijveninvesteringszone (BIZ) en dat de aanslag onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de objectafbakening in de zin van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) niet in de BIZ-procedure kan worden getoetst, vooral omdat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-beschikking. De rechtbank concludeerde dat de aanslag voor de BIZ-bijdrage terecht was opgelegd, aangezien de parkeergarage niet in hoofdzaak tot woning dient en de gemeenteraad de vrijheid heeft om tarieven voor de BIZ-bijdrage vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4709
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J. van Groningen,
en
het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling,verweerder,
gemachtigde: mr. J.K. Lanser.

Procesverloop

Bij aanslag met als dagtekening 31 maart 2020 (de aanslag) heeft verweerder voor het belastingjaar 2020 van eiser € 4.800,- aan BIZ-bijdrage geheven.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021.
Eiser is verschenen met zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De aanslag is opgelegd voor de onroerende zaken gelegen aan de [adres 1] (supermarkt), [adres 2] (parkeergarage), [adres 3] en [adres 4]. De parkeergarage bevindt zich onder de supermarkt. Eiser was op 1 januari 2019 eigenaar van de supermarkt en de parkeergarage.
2. In geschil is of eiser terecht is aangeslagen voor de BIZ-bijdrage ten aanzien van de parkeergarage.
3. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de bedrijveninvesteringszones (de Wet BIZ) kan de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een belasting instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (bedrijveninvesteringszone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet BIZ is de BIZ-bijdrage een bestemmingsheffing die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone.
Op grond van artikel 1, derde lid, van de Wet BIZ, wordt bij verordening bepaald of de BIZ-bijdrage wordt geheven van:
a. eigenaren, waaronder voor de toepassing van deze wet worden verstaan degenen die bij het begin van het kalenderjaar van in de bedrijveninvesteringszone gelegen onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht,
b. gebruikers, waaronder voor de toepassing van deze wet worden verstaan degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de bedrijveninvesteringszone gelegen onroerende zaken al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruiken of
c. eigenaren en gebruikers.
In artikel 2, derde lid, van Wet BIZ is aangegeven dat het tarief van de BIZ-bijdrage voor verschillende categorieën niet-woningen verschillend kunnen worden vastgesteld, waarbij onder meer de vestigingslocatie, de bestemming van de onroerende zaak en de branche of sector van de bijdrageplichtige gebruiker in relatie tot het belang bij de activiteiten in aanmerking genomen kunnen worden.
4. Op grond van de Wet BIZ heeft de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee (de gemeenteraad) de Verordening bedrijveninvesteringszone Ouddorp Centrum 2019 (Gemeenteblad 2018, 283530; hierna: de Verordening) vastgesteld. Deze Verordening
luidt – voor zover van belang – als volgt:

“Artikel 2 Belastbaar feit en aard van de belasting

1. Onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ wordt jaarlijks een directe belasting geheven ter zake van binnen de bedrijveninvesteringszone gelegen onroerende zaken die op grond van artikel 220a Gemeentewet niet in hoofdzaak tot woning dienen.
2. De BIZ-bijdrage wordt geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten in de openbare ruimte en op internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone.

Artikel 3 Belastingobject

Belastingobject is de onroerende zaak bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Belastingplicht

1. De BIZ-bijdrage wordt geheven van de gebruiker, zijnde degene die bij het begin van het kalenderjaar al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht een in de bedrijveninvesteringszone gelegen belastingobject gebruikt.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt:
a. gebruik door degene aan wie een deel van een belastingobject in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de BIZ-bijdrage als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
b. het ter beschikking stellen van een belastingobject voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat belastingobject ter beschikking heeft gesteld; degene die het belastingobject ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de BIZ-bijdrage als zodanig te verhalen op degene aan wie dat belastingobject ter beschikking is gesteld.
3. Indien een belastingobject bij het begin van het kalenderjaar geen gebruiker kent, wordt de van de gebruiker te heffen BIZ-bijdrage geheven van de eigenaar. Als eigenaar wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een in de bedrijven-investeringszone gelegen belastingobject.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1. De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het belastingobject vastgestelde waarde voor het kalenderjaar 2019.
2. Indien met betrekking tot het belastingobject geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van dat belastingobject bepaald met toepassing van artikel 6, alsmede met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.”
5. Eiser stelt dat ten aanzien van de parkeergarage geen BIZ-aanslag kan worden opgelegd, omdat de parkeergarage geen enkele baat heeft bij de investeringen die worden gedaan.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat ingevolge de Wet BIZ in beginsel alle onroerende zaken die in een bepaald gebied in de gemeente liggen en die niet in hoofdzaak tot woning dienen, in de heffing worden betrokken. Niet in geschil is dat de parkeergarage niet in hoofdzaak tot woning dient. Anders dan eiser stelt, wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening, geen rekening gehouden met de aard van het object. De BIZ-bijdrage moet worden gebruikt om de leefbaarheid en de veiligheid van het BIZ-gebied te bevorderen. Het is hierbij niet vereist dat een individuele tegenprestatie wordt geleverd aan iedereen die aan de BIZ meebetaalt. Dat de parkeergarage op geen enkele wijze bijdraagt aan het profijt aan het resultaat van de exploitatie van het pand, kan eiser daarom niet baten.
De stelling dat de parkeergarage moet worden vrijgesteld van de BIZ-heffing volgt de rechtbank niet. Uit de formulering van artikel 2, derde lid, van de Wet BIZ volgt dat de gemeenteraad hier de vrijheid heeft om de tarieven verschillend vast te stellen en om onder meer de branche van de bijdrageplichtige in relatie tot het belang bij de activiteiten in aanmerking te nemen. Van deze vrijheid heeft de gemeenteraad gebruik gemaakt door in artikel 6 van de Verordening voor de daar genoemde objecten vrij te stellen van de BIZ-bijdrage. Nu een parkeergarage niet in de opsomming van dit artikel is opgenomen, heeft verweerder eiser dan ook terecht in de BIZ-heffing betrokken. De omstandigheid dat de parkeergarage ruim de helft van de totale heffingsgrondslag vormt, doet aan dit oordeel niet af.
6. Eiser voert ter zitting voor het eerst aan dat de parkeergarage en de supermarkt als één onroerende zaak moet worden aangemerkt op grond van artikel 16, aanhef, sub d, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Verweerder heeft dan ook ten onrechte voor zowel de supermarkt als de parkeergarage een aanslag opgelegd, aldus eiser.
6.1.
Volgens artikel 5 van de Verordening wordt de BIZ-bijdrage geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor het belastingobject vastgestelde waarde voor het kalenderjaar 2019. Vaststaat dat in de WOZ-beschikking en bij het opleggen van de OZB-aanslag voor dat kalenderjaar is uitgegaan van twee afzonderlijke objecten. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat de objectafbakening in de zin van artikel 16 van de WOZ niet in de BIZ-procedure kan worden getoetst, in ieder geval niet meer als voor het betreffende jaar een WOZ-beschikking is afgegeven. In het geval dat eiser in de veronderstelling was dat de objectafbakening onjuist is toegepast, lag het op de weg van eiser om bezwaar te maken tegen de reeds opgelegde WOZ-beschikking in de OZB-aanslagen. Ter zitting heeft verweerder onweersproken verklaard dat eiser niet in bezwaar is gegaan tegen deze aanslagen. Nu de aanslagen daarmee onherroepelijk zijn vast komen te staan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten aanzien van de BIZ-bijdrage terecht twee afzonderlijke aanslagen heeft opgelegd voor de supermarkt en de parkeergarage.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).