ECLI:NL:RBROT:2021:7067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
20/3735
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake woningsluiting wegens illegale seksinrichting en de rechtmatigheid van binnentreden door toezichthouders

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Schiedam. De zaak betreft de spoedsluiting van een woning in Schiedam, die door de burgemeester was bevolen op basis van vermoedens van illegale seksactiviteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op 13 maart 2020 een controle heeft laten uitvoeren in de woning, naar aanleiding van een advertentie op een website voor seksuele diensten. De toezichthouders hebben bevindingen gerapporteerd die leidden tot de conclusie dat er sprake was van een seksinrichting zonder vergunning. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen sprake was van een seksinrichting en dat het binnentreden onrechtmatig was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld en dat de sluiting van de woning evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de noodzaak om de openbare orde te handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Car),
en

de burgemeester van de gemeente Schiedam, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2020 (kenmerk [kenmerknummer 1] ), op schrift gesteld op 19 maart 2020 (het primaire besluit 1), heeft verweerder de spoedsluiting bevolen van de woning aan de [adres] te Schiedam (de woning) voor de duur van twee weken tot en met 28 maart 2020 om 00:30 uur.
In het besluit van 27 maart 2020 (kenmerk [kenmerknummer 2] ) (het primaire besluit 2) heeft verweerder de algehele sluiting van de woning bevolen op 28 maart 2020 om 00:30 uur, voor de duur van zes maanden, inclusief de voorafgaande spoedsluiting.
Bij uitspraak van 17 april 2020 (zaaknummer ROT 20/1761) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding aan de zitting heeft deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Op 13 maart 2020 is door een ambtenaar van de Afdeling Vreemdelingenpolitie en identificatie Mensenhandel (AVIM) (politieambtenaar) en twee toezichthouders van verweerder van Team Toezicht en Handhaving een controle uitgevoerd in de woning. Aanleiding daartoe was een advertentie op een website genaamd ‘www.kinky.nl’ voor het aanbieden van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding (de website). De toezichthouders hebben van de bevindingen van hun onderzoek op ambtsbelofte een rapport opgemaakt, dat is gedagtekend te Schiedam op 17 maart 2020 (de rapportage).
1.2.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de spoedsluiting en het voornemen tot sluiten van de woning voor een periode van negen maanden aan eiser doen toekomen. Eiser (geboren [geboortedatum] ) heeft een zienswijze ingediend. Tevens is door de verhuurder van de woning, Stichting Woonplus Schiedam, een zienswijze ingediend.
1.3.
De Stichting Woonplus Schiedam heeft (daartoe door de rechtbank bij brief van 15 juni 2021 in de gelegenheid gesteld) niet kenbaar gemaakt dat zij als derde-belanghebbende aan deze beroepsprocedure wil deelnemen.
1.4.
Verweerder heeft de sluiting van de woning bij het primaire besluit 2 gematigd van een periode van negen tot zes maanden. Volgens verweerder was in de woning een seksinrichting aanwezig zonder dat hiervoor een vergunning was verleend zodat hij in beginsel verplicht was om tot handhaving over te gaan. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving moest worden afgezien. Verweerder heeft daarbij betrokken dat de overtreding niet legaliseerbaar is omdat dat strijd op zou leveren met het bestemmingsplan; dat het aannemelijk is dat eiser wetenschap had van het feit dat er een sekswerker in de woning werkzaam was en er betalingen aan eiser hebben plaatsgevonden; dat de woning zich bevindt in een veiligheidsrisicogebied; en dat tijdens de controle door de toezichthouders is gebleken van signalen van mensenhandel. Het voorgaande maakt dat dat de openbare orde, de veiligheid en de rechtsorde ernstig zijn geschaad als gevolg waarvan verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk heeft geacht. In eisers medische omstandigheden en de coronacrisis heeft verweerder aanleiding gezien de termijn van de sluiting te matigen van negen naar zes maanden.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd een advies van de bezwaarschriftencommissie van 2 juli 2020 (het advies). In reactie op de bezwaargronden heeft de bezwaarschriftencommissie de overwegingen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de uitspraak van 17 april 2020 (zaaknummer ROT 20/1761) in het advies overgenomen en tot de hare gemaakt. Verweerder heeft het advies integraal overgenomen, met uitzondering van de volgende passage:
“De commissie acht niet aangetoond dat de eigenaar op de hoogte is geweest van hetgeen zich in zijn woning heeft afgespeeld nu niet uit het proces-verbaal op te maken valt of hij zijn telefoon vrijwillig aan de toezichthouder heeft laten zien.”Over die passage heeft verweerder in het bestreden besluit, samengevat, het volgende overwogen. Eiser heeft zelf aan de politieambtenaar een en ander laten zien op zijn telefoon. De politieambtenaar ( [code politieambtenaar] , hoofdagent van de politie Rotterdam) heeft de telefoon toen van eiser aangenomen en nader bekeken, wat de politieambtenaar heeft opgenomen in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2020 (proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal] ). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566, mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Indien eiser zijn telefoon niet vrijwillig aan de politieambtenaar zou hebben afgegeven, had zowel de medewerker van de politie als één van de aanwezige toezichthouders de telefoon van eiser kunnen vorderen op grond van de artikelen 5:17 en 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Geschil
3. Eiser voert in beroep – samengevat – het volgende aan.
Van een seksinrichting is geen sprake omdat het gaat om een woning en niet een voor iedereen toegankelijke bedrijfsruimte en een enkele advertentie op internet zonder verdere tekst en uitleg onvoldoende aanknopingspunten biedt om van een seksinrichting te spreken.
Het binnentreden was onrechtmatig, want een machtiging ontbreekt en van een situatie waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt, was geen sprake. Van
informed consentwas geen sprake, omdat de persoon die toegang tot de woning had verleend geen Nederlands en beperkt Engels spreekt en pas na het binnentreden is vastgesteld dat zij Spaanstalig is, waarna een tolk is ingeschakeld.
Eiser ontkent dat hij zijn telefoon spontaan heeft afgegeven aan de politieambtenaar voor inzage/onderzoek. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen waaruit dit zou blijken, ontbreekt. De politieambtenaar was ook niet bevoegd om de telefoon in te zien omdat de politieambtenaar geen toezichthouder is. De inhoud van de telefoon van eiser is vertaald via Google Translate in plaats van door een tolk.
Uit de beschikbare informatie, ook die uit de telefoon van de prostituee, blijkt niet dat eiser betrokken is geweest bij een seksinrichting; hij heeft zijn woning uitsluitend voor een aantal dagen beschikbaar gesteld aan een kennis en betwist dat hij wist wat er in de woning gebeurde en geld ontvangen zou hebben voor het beschikbaar stellen daarvan.
Het onderzoeksrapport vermeldt dat de rapporteur op basis van de artikelen 5:17 en 5:18 van de Awb de telefoon van de prostituee heeft gevorderd, maar van enige handeling tot vorderen en een reactie van de prostituee blijkt niet uit de rapportage. De politieambtenaar is geen toezichthouder en de prostituee was geen verdachte, zodat een wettelijke grondslag voor het pakken en onderzoeken van de telefoon van de prostituee door de politieambtenaar ontbrak.
Eiser betwist dat hij zou hebben verklaard dat hij al 30 dagen niet in zijn woning zou komen. Hij stelt dat hij wel heeft verklaard dat hij de afgelopen maand voor een goede vriend van hem gezorgd heeft, maar hij sliep elke dag in zijn woning, wat buren kunnen bevestigen.
Het woonbelang van eiser en zijn persoonlijke omstandigheden behoren zwaarder te wegen dan het handhavingsbelang van verweerder. Eiser lijdt aan diabetes mellitus type 2, slikt zware medicijnen en is 52 jaar oud. Zijn huisarts heeft aangegeven dat hij een geregelde levensstijl nodig heeft. Momenteel zwerft hij buiten en is hij bij niemand welkom. Nu hij door verweerder in deze coronatijd op straat is gezet, is de woningsluiting onevenredig, aldus eiser.
Toetsingskader
3.1.
Op grond van artikel 3.5, eerste lid van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schiedam houdende gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid (APV Schiedam 2013, hierna: de APV) is het verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning.
Op grond van artikel 3:2 van de APV moet onder seksbedrijf worden verstaan de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, of het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting van een seksbedrijf.
Volgens dit zelfde artikel wordt onder seksinrichting verstaan de voor publiek toegankelijke locatie van een seksbedrijf.
Blijkens de toelichting op artikel 3:2 van de APV zijn er prostitutiebedrijven in verschillende varianten. (…) Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen) van deze locaties -onder omstandigheden- als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. (…)
Op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder j, van de APV wordt een vergunning geweigerd indien de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:6.
Op grond van artikel 3:11a, eerste lid, van de APV kan het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd voor publiek of algeheel gesloten verklaren, indien het seksbedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning dan wel een van de in artikel 3:11, tweede lid onder h, i en j, genoemde situaties zich voor doet.
Op grond van artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de APV belast: de opsporingsambtenaren van de nationale politie, eenheid Rotterdam.
Beoordeling
3.2.
Seksinrichting
Eiser voert aan dat van een seksinrichting geen sprake is. Het gaat namelijk om een woning en niet om een voor het publiek toegankelijke locatie van een bedrijf. Een enkele advertentie op internet, zonder verdere tekst en uitleg, biedt onvoldoende aanknopingspunt om van een seksbedrijf te spreken.
3.2.1.
De toelichting op artikel 3.2 van de APV vermeldt bij de definitie van ‘prostitutiebedrijf’ dat een ‘privéwoning’ voor het publiek toegankelijk is omdat klanten toegang wordt verschaft. De woning was een voor het publiek openstaand gebouw omdat het prostitutiebedrijf een op publiek gerichte functie had en in beginsel voor een ieder, die daarom vroeg op de in een advertentie aangegeven wijze, toegankelijk was. Uit de rapportage blijkt dat klanten voor prostitutie via sms-berichten naar het juiste adres werden geleid alwaar hen de toegang tot de woning werd verleend. Dat er eerst aangebeld moest worden om toegang tot de woning te krijgen doet er niet aan af, dat de woning in de hier bedoelde zin ‘toegankelijk’ was.
3.2.2.
Niet is in geschil dat de toezichthouders en de politieambtenaar na het bellen van het telefoonnummer van de prostituee, dat stond vermeld in een advertentie voor seksuele handelingen tegen betaling op de website, via opeenvolgende sms-berichten (uiteindelijk) bij de woning zijn terechtgekomen, waarin zij een schaars geklede vrouw aantroffen. Volgens de rapportage heeft deze vrouw (de prostituee) onder meer verklaard dat zij nieuw is in het werk in de prostitutie; dat zij soms wordt gebeld dat er een klant komt; dat ze dit werk doet via andere mensen; dat zij de helft van haar opbrengsten aan deze andere mensen moet afstaan; dat anderen haar telefoon beantwoorden en de advertenties op websites beheren. Verder is gebleken dat de prostituee niet stond ingeschreven op het adres van de woning en niet beschikte over een huurovereenkomst. Uit de rapportage blijkt ook dat er veel aanloop was op de woning, op verschillende tijdstippen.
3.2.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een seksinrichting omdat in de woning bedrijfsmatig gelegenheid tot prostitutie wordt geboden. Daaraan doet niet af dat de advertentie op de website geen melding maakt van een seksinrichting in de woning, nu klanten voor prostitutie die het in de advertentie vermelde nummer hadden gebeld via opeenvolgende sms-berichten (uiteindelijk) naar het adres van de woning werden geleid.
3.3.
Binnentreden
Eiser betoogt verder dat het binnentreden in de woning onrechtmatig was. Er is binnengetreden zonder machtiging, terwijl er geen dreiging was ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen. Ook was er geen
informed consentomdat de prostituee alleen Spaans spreekt, de Nederlandse taal niet en de Engelse taal beperkt machtig is terwijl er pas na het binnentreden contact was met een Spaanstalige tolk. Er is dus geen toestemming verleend, aldus eiser.
3.3.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs aanleiding geeft tot het afwijken van dit uitgangspunt (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625).
3.3.2.
De rapportage is op ambtsbelofte opgemaakt, zodat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de daarin opgenomen bevindingen en het aan eiser is om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van de rapportage niet juist is. De rapportage vermeldt op de eerste bladzijde onder meer het volgende:
“Wij, rapporteurs j en legitimeerden ons aan de deur als toezichthouders in dienst van de gemeente Schiedam en deelden de vrouw het doel van de controle mede. De vrouw was de Nederlandse taal niet machtig en sprak vrijwel geen Engels. Wij werden het pand binnen gelaten.”
De rapportage vermeldt verder:
“Ik, rapporteur vroeg de sekswerker in het Engels welke taal zij sprak en of zij mij verstond. Hierop gaf de sekswerker aan dat zij de Engelse taal onvoldoende machtig was. Hierop heb ik rapporteur gevraagd welke taal zij sprak. Hierop gaf ze aan dat dit de Spaanse taal was Hierop heb ik, rapporteur door middel van de tolkentelefoon het gesprek gevoerd met de sekswerker. Ik, rapporteur stelde ons voor en deelde het doel van de controle mee. (…)”
3.3.3.
Uit de vermelding in de rapportage dat de prostituee vrijwel geen Engels sprak, volgt dat zij de Engelse taal tenminste beperkt machtig was. Ook volgt daaruit dat zij, voorafgaand aan het binnentreden, door de toezichthouders (ook) in de Engelse taal is aangesproken. Dat haar beheersing van de Engelse taal zodanig beperkt was dat de toestemming om binnen te treden door haar niet is verleend op basis van volledige en juiste informatie over de reden en het doel van de binnentreding, is niet gebleken. Daarbij is van belang dat uit de rapportage blijkt dat de rapporteur haar in de Engelse taal meerdere vragen heeft gesteld waarop zij steeds adequaat geantwoord heeft.
3.3.4.
Dat het gesprek met de prostituee na het binnentreden met bijstand van een telefonische tolk in de Spaanse taal is voortgezet, doet hieraan niet af. Nadat de rapporteur de prostituee met bijstand van de tolk nogmaals het doel van de controle had meegedeeld, is zij immers niet teruggekomen op de aanvankelijk door haar (in gebaar) verleende toestemming tot binnentreden door de toezichthouders de woning binnen te laten (terwijl zij ook de deur had kunnen sluiten). Voor het oordeel dat het binnentreden onrechtmatig was omdat
informed consentontbrak bestaat daarom geen grond.
3.4.
Telefoon eiser
Eiser ontkent dat hij zijn telefoon spontaan heeft afgegeven voor inzage/onderzoek en stelt dat geen sprake is van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, waaruit dit blijkt. De politieambtenaar was volgens eiser ook niet bevoegd om de telefoon in te zien.
3.4.1.
Bij de stukken bevindt zich een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2020, proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal] van verbalisant [code politieambtenaar] , hoofdagent van de politie Rotterdam, werkzaam bij het Controleteam Prostitutie en Mensenhandel van de eenheid Rotterdam. Dat proces-verbaal vermeldt onder meer het volgende:
“(…) [eiser] verklaarde dat hij niet wist van de illegale seksinrichting in het pand. Hij verklaarde dat hij in Amsterdam had verbleven. Hij zou een vriend in zijn woning hebben laten verblijven en die vriend had een onbekende vrouw binnen gelaten. [eiser] verklaarde dat hij hier onenigheid met die vriend over had gehad omdat hij geen onbekende mensen in zijn woning wilde hebben. Volgens [eiser] kon hij dit aantonen waarop mij zijn telefoon liet zien. Hierop heb ik de telefoon van [eiser] aangepakt. Hierop heb ik in de telefoon gekeken. (…) Omdat er in het pand van [eiser] een Colombiaanse vrouw werd aangetroffen kreeg (sic) ik en de medewerkers van de gemeente Schiedam het vermoedde (sic) dat dit chatgesprek verband hield met de illegale seksinrichting in het pand van [eiser] . Door een medewerker van de gemeente Schiedam werden hierop foto's gemaakt van de chatberichten waar de geldbedragen in voorkwamen. Hierop is de telefoon teruggeven aan [eiser] .”
3.4.2.
Zoals hiervoor is overwogen mag verweerder in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Dat is hier het geval. Het hiervoor vermelde proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2020 biedt geen aanknopingspunt voor de stelling van eiser dat hij zijn telefoon niet spontaan heeft afgegeven. De enkele betwisting daarvan door eiser in beroep is geen tegenbewijs waaruit blijkt dat de inhoud van dit proces-verbaal niet juist is.
3.4.3.
Daarbij is van belang dat uit de rapportage en het hiervoor vermelde proces-verbaal niet blijkt dat eiser niet heeft ingestemd met het inzien van zijn telefoon door de politieambtenaar en, in het verlengde daarvan, de toezichthouders. Nu er dus van kan worden uitgegaan dat eiser zijn telefoon op 13 maart 2020 vrijwillig ter hand heeft gesteld van de politieambtenaar, komt aan de vraag naar de bevoegdheid op grond waarvan de politieambtenaar de telefoon heeft ingezien, geen betekenis toe. Verweerder heeft de gegevens van de telefoon van eiser dan ook terecht bij de besluitvorming betrokken.
3.5.
Telefoon prostituee
Eiser voert verder aan dat het onderzoeksrapport vermeldt dat de rapporteur op basis van de artikelen 5:17 en 5:18 van de Awb de telefoon van de prostituee heeft gevorderd, maar van enige handeling tot vorderen en een reactie van de prostituee blijkt niet. De politieambtenaar die de telefoon verder bekeken heeft is geen toezichthouder en de prostituee was geen verdachte, zodat er geen wettelijke grondslag was voor het pakken en onderzoeken van de telefoon van de prostituee.
3.5.1.
De rapportage vermeldt onder meer het volgende:
“Ik rapporteur , heb op basis van artikel 5:17 en 5:18 van de Awb de telefoon van de sekswerker bekeken. Uit de telefoon bleek dat er veel WhatsApp gesprekken waren gevoerd waar sprake was van het aanbieden van seks tegen betaling. Tevens stonden er diverse foto's op de telefoon van erotisch - pornografische aard. Uit de telefoon van de sekswerker is gebleken dat iemand anders dan de sekswerker de advertenties verzorgde op kinky.nl. De medewerker van de politie welke inmiddels ter plaatse was gekomen heeft in de telefoon van de sekswerker onder andere een afstortbewijs gezien van een winkel in de nabijheid van de Hogenbanweg.”
In het verweerschrift stelt verweerder dat de prostituee haar telefoon vrijwillig heeft afgegeven aan de toezichthouders nadat zij haar hadden gevraagd of zij haar telefoon mochten inkijken en dat, indien de prostituee dit had geweigerd, de toezichthouders inzage in de telefoon kunnen hadden kunnen vorderen.
3.5.2.
De rapportage vermeldt dat de inzage van de telefoon van de prostituee door de rapporteur heeft plaatsgevonden op basis van de artikelen 5:17 en 5:18 van de Awb. Of de prostituee haar telefoon al of niet vrijwillig heeft afgegeven kan in het midden worden gelaten. Voormelde bepalingen voorzien immers niet in een mogelijkheid tot weigering van de gevorderde inzage. Integendeel, artikel 5:20, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een ieder verplicht is aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Aan een vordering als hier bedoeld zijn ook geen vormvereisten gesteld. De omstandigheid dat de rapportage geen melding maakt van de bewoordingen waarmee de telefoon van de prostituee is gevorderd en de reactie van de prostituee daarop, leidt daarom niet tot het oordeel dat de inzage van de telefoon van de prostituee onrechtmatig was.
3.5.3.
Dat de politieambtenaar onbevoegd was de telefoon van de prostituee in te zien omdat de politieambtenaar geen toezichthouder is, volgt de rechtbank niet. Uit artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV blijkt immers dat opsporingsambtenaren van de nationale politie, eenheid Rotterdam (ook) belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de APV.
3.6.
Wetenschap eiser
Eiser betwist dat hij wist wat er in de woning gebeurde en dat hij geld ontvangen zou hebben voor het beschikbaar stellen daarvan. Hij heeft zijn woning uitsluitend voor een aantal dagen beschikbaar gesteld aan een kennis. De inhoud van de telefoon is vertaald met Google translate en niet door middel van een tolk.
3.6.1.
De rapportage vermeldt op bladzijde 5 onder het kopje ‘Telefoon’ onder meer het volgende:
“Door een medewerker van de politie is onderzoek gedaan in de telefoon van de heer [eiser] . Hieruit bleek dat de heer [eiser] contact had via WhatsApp met “ [naam persoon] ...” (zie bijlage voor foto’s). Via een Spaanstalige tolk hebben wij rapporteurs enkele WhatsApp gesprekken vertaald. Hieruit blijkt dat de ingeschrevene de heer [eiser] spreekt met [naam persoon] over een betaling en transport van een meisje. De gesprekken zijn als bijlage gevoegd.”
Het primaire besluit 1 vermeldt op pagina 4 onder het kopje ‘Uw verklaring’ onder meer:
“(…) Door een medewerker van de politie is onderzoek gedaan in uw telefoon. Hieruit bleek dat u contact had via WhatsApp met ‘ [naam persoon] ...’. Via Google Translate hebben de toezichthouders enkele WhatsApp-gesprekken vertaald. Hieruit bleek dat u sprak met voornoemde [naam persoon] over de betaling door en het transport van een meisje. Op basis van deze gesprekken achten de toezichthouders het aannemelijk dat u wetenschap had van het feit dat er een prostituee in uw pand werkzaam was en dat er betalingen aan u plaatsvonden.”
3.6.2.
Eiser heeft de juistheid van deze weergave van de vertaling van enkele WhatsApp-gesprekken die hij met ‘ [naam persoon] …’ heeft gevoerd, niet betwist, zodat aan de enkele stelling dat deze berichten zijn vertaald met behulp van Google Translate geen betekenis toekomt. Hoewel eiser stelt dat hij de woning uitsluitend voor een aantal dagen beschikbaar heeft gesteld aan een kennis en betwist dat hij wist wat er in de woning gebeurde en geld ontvangen zou hebben voor het beschikbaar stellen daarvan, laat dat onverlet dat er in de woning een vrouw is aangetroffen die verklaard heeft dat zij daarin als prostituee werkzaam was. Eiser kan als huurder en hoofdbewoner van de woning verantwoordelijk worden gehouden voor wat zich in de woning afspeelt, ook tijdens zijn afwezigheid. Dat eiser stelt dat hij de afgelopen maand voor een goede vriend van hem gezorgd heeft, maar elke dag in de woning sliep, ontslaat hem niet van die verantwoordelijkheid, nog daargelaten dat hij die enkele stelling niet heeft onderbouwd en verweerder dus terecht is uitgegaan van de juistheid van de in de (op ambtsbelofte opgestelde) rapportage en de daarin opgenomen verklaring van eiser dat hij al een maand niet in de woning is geweest. Dit betoog slaagt dus niet.
3.7.
Evenredigheid
Eiser voert aan dat zijn woonbelang en persoonlijke omstandigheden zwaarder wegen dan het handhavingsbelang van verweerder. Hij lijdt aan diabetes mellitus type 2, slikt zware medicijnen en is 52 jaar oud. Zijn huisarts heeft aangegeven dat hij een geregelde levensstijl nodig heeft. Momenteel zwerft eiser buiten en is hij bij niemand welkom. Nu eiser door verweerder in deze coronatijd op straat is gezet, is de woningsluiting onevenredig, aldus eiser.
3.7.1.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
3.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat spoedsluiting van de woning evenredig was, en niet met een andere, minder ingrijpende maatregel had kunnen worden volstaan. Verweerder heeft het algemeen belang bij het zo snel mogelijk een einde maken aan de illegale seksinrichting en het beëindigd houden daarvan op dat moment zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat verweerder op dat moment nog niet op de hoogte was, en kon zijn, van alle omstandigheden van het geval, en de aangetroffen situatie dermate ernstig was dat direct optreden vereist was. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verdere sluiting van het pand na de spoedsluiting evenredig was en niet met een andere, minder ingrijpende maatregel had kunnen worden volstaan.
3.7.3.
Uit de door eiser gestelde omstandigheden blijkt niet dat hij een bijzondere binding heeft met de woning. De omstandigheid dat eiser diabetes mellitus heeft, is door hem in bezwaar onderbouwd met een schriftelijke verklaring van [naam huisarts] , huisarts, van 18 maart 2020 die daarin verklaard heeft dat eiser om zijn diabetes onder controle te houden, behalve medicijnen ook een geregelde levensstijl nodig is. Daaruit blijkt echter niet dat eiser een bijzondere binding heeft met de woning. Het is in die omstandigheden voor eiser bezwaarlijk om plotseling een andere verblijfplaats te moeten zoeken en (mogelijk) voor enige tijd te leven in een tijdelijke opvang. Dat alleen maakt de sluiting naar het oordeel van de rechtbank niet een onevenredige maatregel. Uit de door eiser verder aangevoerde omstandigheden dat hij 52 jaar oud is en naar gesteld zware medicijnen slikt, volgt dit evenmin.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.