ECLI:NL:RBROT:2021:7106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/10/619601 / FT EA 21/687 en C/10/619603 / FT EA 21/688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 2 juni 2021 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen, nadat zij een schuldregeling had aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 10,60% aan de preferente schuldeisers en 5,30% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam opgeroepen om in te stemmen met de regeling, waarbij de belangen van de gemeente zijn afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam, met een vordering van slechts 3,6% van de totale schuldenlast, niet redelijk kon weigeren in te stemmen met de regeling, vooral gezien het feit dat negen van de tien schuldeisers akkoord gingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoekster niet in staat was om meer te bieden, gezien haar financiële situatie en de medische vrijstelling van sollicitatieverplichtingen. De rechtbank heeft het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de gemeente veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 juli 2021
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 2 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met vier vorderingen, te weten:
- Gemeente Rotterdam, afdeling W&I (hierna: Gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 15 juli 2021 zijn telefonisch gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam 3] , maatschappelijk werkster bij Wijkteam Bloemenhof;
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, die in totaal vijf preferente en dertien concurrente vorderingen hebben. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 29.810,44 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 17 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,60% aan de preferente schuldeisers en 5,30% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is tot 2 februari 2023 door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Hierna zal zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan. Ter zitting is door verzoekster verklaard dat zij openstaat voor beschermingsbewind. De maatschappelijk werkster heeft verklaard verzoekster te zullen helpen bij de aanvraag.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft – wat de vier vorderingen betreft ten aanzien waarvan zij weigert in te stemmen – een vordering met een totaalbedrag van € 1.069,12 op verzoekster, welke 3,6% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de Gemeente Rotterdam, waarbij zij als weigerende schuldeiser is aangemerkt, een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 3,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is door de gemeente op grond van medische klachten vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot 2 februari 2023. Hierna zal verzoekster de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.