ECLI:NL:RBROT:2021:7190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
ROT 21/64 en ROT 21/65
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herziening kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 26 juli 2021, zijn de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoeken om herziening van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 ongegrond verklaard. Eiseres had verzocht om herziening van haar kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst/Toeslagen had deze verzoeken afgewezen, omdat zij deze niet binnen de wettelijke termijn van vijf jaar had ingediend. Eiseres voerde aan dat zij door financiële problemen en een openstaande schuld bij haar kinderopvang geen jaaropgaves had ontvangen, waardoor zij niet in staat was om tijdig een herzieningsverzoek in te dienen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiseres nieuwe feiten had aangedragen, deze niet voldoende waren om de eerdere besluiten van de Belastingdienst te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de herzieningsverzoeken van eiseres over 2013 en 2014 terecht waren afgewezen, omdat deze buiten de vijfjaarstermijn waren ingediend. De rechtbank benadrukte dat de Belastingdienst correct had gehandeld door de verzoeken van eiseres niet in behandeling te nemen, aangezien de wettelijke termijnen niet waren nageleefd. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/64 en ROT 21/65

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2021 in de zaken tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

gemachtigde: N. Marinus.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het op 30 juni en 14 juli 2020 ontvangen verzoek van eiseres om herziening van haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat met het primaire besluit terecht is vastgesteld dat het herzieningsverzoek van eiseres over 2013 niet binnen de 5-jaarstermijn, zijnde tot en met 31 december 2018, is ingediend. In bezwaar zijn wel nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen, maar hieruit blijkt niet dat de kinderopvangtoeslag verkeerd is vastgesteld, omdat een toeslag tot vijf jaar na afloop van een berekeningsjaar kan worden herzien.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 21/64.
Bij bestreden besluit II van eveneens 28 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, voor zover eiseres om herziening van haar kinderopvangtoeslag over 2014 heeft verzocht. Haar herzieningsverzoeken over 2014 zijn niet binnen de 5-jaarstermijn, zijnde tot en met 31 december 2019, ingediend. In bezwaar zijn wel nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen, maar hieruit blijkt niet dat de kinderopvangtoeslag verkeerd is vastgesteld, omdat een toeslag tot vijf jaar na afloop van een berekeningsjaar kan worden herzien.
Het door eiseres tegen bestreden besluit II ingestelde beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 21/65 en is gevoegd behandeld met zaaknummer 21/64.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr.dr. S.H. van Wingerden.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of verweerder terecht heeft vastgesteld dat de herzieningsverzoeken van eiseres over 2013 en 2014, ondanks de nieuwe feiten of omstandigheden, niet kunnen leiden tot wijziging van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft verweerder de toeslagen van eiseres over 2013 definitief vastgesteld, waarbij de kinderopvangtoeslag is vastgesteld op € 1.662,-.
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft verweerder de toeslagen van eiseres over 2014 definitief (herzien) vastgesteld, waarbij de kinderopvangtoeslag is vastgesteld op € 12.414,-.
2. In haar verzoeken en in beroep heeft eiseres aangegeven dat door haar openstaande schuld bij [naam kinderopvang], zij geen jaaropgaves van haar betalingen ontving. Eiseres heeft van een medewerker van verweerder vernomen dat zij minder uren vergoed heeft gekregen dan bij de kinderopvang is betaald. Pas nadat de achterstanden waren betaald, heeft zij de jaaropgaves ontvangen. Door deze onmacht kon zij niet eerder een herzieningsverzoek van haar kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014 indienen.
Eiseres voert aan dat zij als alleenstaande ouder (met uitkering) een eigen bijdrage van € 600,- per maand betaalde voor de kinderopvang. Dit kan niet juist zijn, omdat andere mensen met een veel hoger inkomen, veel minder betaalden.
3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat in artikel 5a. van de Uitvoeringsregeling Awir (UR Awir) is geregeld dat verweerder overgaat tot herziening zodra is gebleken dat de toeslag op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij sprake is van de omstandigheden zoals genoemd onder a tot en met e, van deze bepaling. Verweerder is van oordeel dat in dit geval op grond van artikel 5a, sub a, UR Awir van toepassing is.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder geweigerd tot herziening van de kinderopvangtoeslag van eiseres over de jaren 2013 en 2014 over te gaan, omdat 5 jaren
zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht.
4. De rechtbank overweegt dat voor zover verweerder terecht heeft gesteld dat de verzoeken van eiseres buiten de 5 jaarstermijn zijn ingediend, eiseres heeft toegelicht waarom zij in onmacht verkeerde om deze verzoeken tijdig te doen.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting van 23 juni 2021 toegelicht waarom een inhoudelijke herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 niet tot een andere uitkomsten leidt. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de door eiseres overgelegde jaaropgave van [naam kinderopvang] over 2013 valt af te leiden dat eiseres 317,41 uren aan kinderopvang heeft betaald. De jaaropgaves van [naam kinderopvang] over 2014, betreffen 860,18 en 1375,82 uren voor haar 2 kinderen. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft toegelicht is bij de definitieve toekenningsbesluiten uitgegaan van gegevens zoals verweerder deze destijds van [naam kinderopvang] heeft verkregen. Bij de berekening van de definitieve toeslag over 2013 is uitgegaan van 83 uren per maand. Omdat sprake is van de periode van 16 september 2013 tot en met 31 december 2013 (3 hele maanden en een deel van de maand september) komen deze uren overeen met de later verkregen jaaropgave van [naam kinderopvang]. De rechtbank volgt de ter zitting gegeven toelichting dat ook bij de definitieve toekenning kinderopvangtoeslag over 2014 geen sprake is geweest van het vergoeden van te weinig uren.
Ten aanzien van de bezwaren van eiseres dat haar eigen bijdrage per maand te hoog is, heeft verweerder toegelicht dat dit volgt uit het (relatief hoge) uurtarief van [naam kinderopvang]. Uit de jaaropgaven valt af te leiden dat bij [naam kinderopvang] sprake is van een uurtarieven van € 6,76 en € 7,16, terwijl de maximale vergoeding wettelijk is vastgesteld op € 6,02 (2013) en € 6,25/€ 6,70 (2014) per uur.
De rechtbank volgt verweerder in de gegeven toelichtingen ter zitting dat niet gebleken is dat de bezwaren van eiseres en de nu ontvangen jaaropgaven van [naam kinderopvang] over 2013 en 2014 zouden leiden tot een andere vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag over 2013 of 2014.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 juli 2021.
De griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.