ECLI:NL:RBROT:2021:7195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
9180125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsverhouding van een ervaringsdeskundige in de verslavingszorg

In deze zaak heeft de kantonrechter op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Zorgbelang Inclusief (ZBI) en [persoon A], een ervaringsdeskundige die werkzaam was als Straatadvocaat. ZBI verzocht om ontbinding op basis van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij zij stelde dat [persoon A] ongeschikt was voor haar functie door haar terugkerende alcoholverslaving. De kantonrechter heeft vastgesteld dat alcoholverslaving als een ziekte wordt beschouwd en dat de d-grond voor ontbinding, die ongeschiktheid door ziekte uitsluit, niet van toepassing is. De rechter oordeelde dat de vertrouwensbreuk tussen ZBI en [persoon A] door haar herhaalde terugvallen in verslaving dermate ernstig was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 31 augustus 2021 en ZBI veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding van € 17.905,47. De verzoeken van [persoon A] om een billijke vergoeding en vergoeding van advocaatkosten werden afgewezen, omdat de ontbinding niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van ZBI. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9180125 \ VZ VERZ 21-7368
uitspraak: 19 juli 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Zorgbelang Inclusief,
gevestigd te Arnhem,
verzoekster, verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H. Frijlink te Arnhem,
tegen
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H.L. Ko te Rotterdam.
Partijen worden hierna ZBI en [persoon A] genoemd.

1..Het verloop van de procedure:

1.1.
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex. art. 7:671b BW, met producties, op de griffie ontvangen op 23 april 2021;
  • het verweerschrift met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Namens ZBI zijn de heer [persoon B] (bestuurder), mevrouw [persoon C] (leidinggevende) en mevrouw [persoon D] (HR-adviseur) verschenen, bijgestaan door de voornoemde gemachtigde. [persoon A] is in persoon verschenen, vergezeld door mevrouw [persoon E] en bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beslissing bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
ZBI is een organisatie die inwoners, patiënten, zorg- en welzijnsorganisaties, gemeenten, zorgverzekeraars, onderwijsinstellingen en anderen ondersteunt op het gebied van gezondheidszorg en leefbaarheid.
2.2.
[persoon A] , 62 jaar oud, is op 1 augustus 2009 in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van ZBI. Zij is bij ZBI 32 uur per week werkzaam, in de functie van Straatadvocaat, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het salaris van [persoon A] bedraagt € 3.789,60 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarsuitkering.
2.3.
In haar functie van Straatadvocaat houdt [persoon A] zich bezig met de bevordering van de maatschappelijke zelfstandigheid van kwetsbare doelgroepen, te weten (ex)cliënten van de GGZ, maatschappelijke opvang en verslavingszorg, door het bieden van begeleiding op collectief en individueel niveau.
2.4.
[persoon A] is (onder meer) aangenomen bij ZBI omdat zij ervaringsdeskundige is, net als de andere straatadvocaten. Bij haar indiensttreding was bij ZBI bekend dat [persoon A] verslaafd was geweest aan het gebruik van alcohol.
2.5.
In de periode 30 juli 2014 tot 5 juni 2016 is [persoon A] arbeidsongeschikt geweest, vanwege een terugval in haar alcoholverslaving, gecombineerd met de gevolgen van een valpartij.
2.6.
Op 15 juli 2016 stuurt ZBI een brief aan [persoon A] , waarin zij onder meer meldt:
“De afgelopen jaren heeft Zorgbelang Zuid-Holland veel begrip opgebracht voor de
problematiek waar je mee te kampen had, je gesteund en je alle ruimte gegeven om te herstellen. Ik kan het echter niet accepteren als je in de toekomst weer terugvalt in je alcoholverslaving. In de brief van 25 januari jl. heb ik het ook vermeld: ‘Voorafgaand aan het werk en op de werkvloer is alcoholgebruik niet toegestaan.’ Mocht je tijdens werktijd onder invloed zijn van alcohol of hier naar ruiken dan zie ik mij genoodzaakt je direct onbetaald op non-actief te stellen en maatregelen te nemen die tot ontslag kunnen leiden.
2.7.
Op 16 november 2016 heeft de directeur van ZBI [persoon A] erop aangesproken dat collega’s hebben aangegeven een alcohollucht te hebben geroken bij [persoon A] . [persoon A] heeft daarop aangegeven dat dit niet kan, omdat zij alleen ‘s avonds drinkt.
2.8.
Van 12 juni 2017 tot 6 april 2018 was [persoon A] wederom arbeidsongeschikt, nadat zij door de directeur was aangesproken op het vermoeden dat zij onder invloed van alcohol op het werk was verschenen. In deze periode van arbeidsongeschiktheid is [persoon A] opgenomen in een verslavingskliniek.
2.9.
Op 25 februari 2019 is [persoon A] naar huis gestuurd, omdat zij volgens collega’s naar alcohol rook.
2.10.
In de periode 26 augustus 2019 tot 7 oktober 2019 was [persoon A] arbeidsongeschikt. [persoon A] was destijds opgenomen in de verslavingskliniek Bouman.
2.11.
Op 5 maart 2020 vond een kapstokoverleg plaats. Dat is een overleg in het stadhuis, waarbij daklozen in overleg gaan met lokale politici. Volgens een collega, stagiaire en vrijwilliger die daarbij ook aanwezig waren was [persoon A] bij dat overleg behoorlijk onder invloed (door hen aangeduid als ‘ladderzat’).
2.12.
[persoon A] heeft zich op 9 maart 2020, haar eerstvolgende werkdag na 5 maart 2020, ziekgemeld. Op of omstreeks die dag is zij opgenomen in de Bouman verslavingskliniek, waar zij intensieve behandeling heeft ondergaan.
2.13.
Op 23 juni 2020 hebben [persoon C] en mevrouw [persoon D] (HR-adviseur) een gesprek gevoerd met [persoon A] . ZBI heeft besproken dat wat haar betreft re-integratie zou moeten plaatsvinden in het tweede spoor, omdat het vertrouwen in [persoon A] dermate beschadigd was door de terugkerende verslavingsproblematiek, dat re-integratie in het eerste spoor te grote risico’s met zich zou brengen.
2.14.
Met ingang van 6 oktober 2020 is het re-integratiebureau Oxhill7 gestart met het voeren van re-integratiegesprekken met [persoon A] .
2.15.
ZBI heeft een arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten door ArboNed. Op 8 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige naar aanleiding daarvan een rapport uitgebracht, waarvan de conclusie als volgt luidt:
2.2 Vraagstelling
• Is de eigen functie voor werknemer als passend aan te merken?
• Zo nee, is het eigen werk met behulp van aanpassingen passend te maken?
• Zo nee, heeft werkgever reële en haalbare mogelijkheden werknemer duurzaam te
herplaatsen in een andere functie?
• Zo nee, zijn er mogelijkheden om werknemer naar ander werk bij een andere werkgever te begeleiden en is een vervolgtraject noodzakelijk?
2.3
Conclusie
• Nee, de belasting in de functie van Straatadvocaat overschrijdt op dit moment de
belastbaarheid van werknemer. In hoeverre de eigen functie als re-integratie-einddoel in beeld kan blijven hangt in eerste instantie af van de ontwikkelingen ten aanzien van de belastbaarheid.
• Nee, uitgaande van de huidige belastbaarheidskaders is de eigen functie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet passend te maken door voorzieningen of aanpassingen. Voor een volledige en duurzame werkhervatting in deze functie is het essentieel dat de belastbaarheid van werknemer substantieel toeneemt en stabiliseert.
• Uitgaande van de huidige belastbaarheidskaders heeft werkgever in het bestaande functiegebouw van de organisatie (het 1e spoor) geen reële en haalbare mogelijkheden werknemer te herplaatsen in een andere functie.
• Werknemer heeft benutbare (arbeids-)mogelijkheden, waarmee ze passende arbeid elders op de arbeidsmarkt kan verrichten. Werkgever en werknemer worden geadviseerd het reeds eerder gestarte 2e spoor begeleidingstraject in het kader van een zogenoemd 'tweesporenbeleid' voort te zetten.”
2.16.
Met ingang van 22 februari 2021 heeft [persoon A] zich volledig hersteld gemeld.
2.17.
Na het herstel van [persoon A] hebben ZBI en [persoon A] gesprekken met elkaar gevoerd over de toekomst van de samenwerking tussen hen. ZBI heeft daarbij te kennen gegeven dat zij gezien de voorgeschiedenis tussen partijen binnen haar organisatie (zowel in de functie van straatadvocaat als een andere functie) geen mogelijkheden ziet om [persoon A] te laten terugkeren. [persoon A] heeft daarentegen steeds gemeld dat zij dit juist wel wil en dat zij geen interesse heeft in een functie elders.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
ZBI heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, primair op grond van disfunctioneren, subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair een combinatie van deze gronden (respectievelijk artikel 7:669 lid 3 sub d, g en i BW) en te bepalen dat [persoon A] naast de wettelijke transitievergoeding geen aanspraak heeft op een andere (billijke) vergoeding wegens de beeindiging van de arbeidsovereenkomst, waaronder de vergoeding bij ontbinding op de i-grond (artikel 7:671b lid 8 BW), en de kosten van deze procedure te compenseren.
3.2.
Aan haar verzoek legt ZBI (samengevat) het volgende ten grondslag.
d-grond: disfunctioneren
3.2.1.
[persoon A] is door haar herhaalde terugval in alcoholverslaving ongeschikt voor de functie van Straatadvocaat. Vanuit haar rol als ervaringsdeskundige heeft zij juist een voorbeeldfunctie die erop is gericht mensen vanuit ervaringen uit het verleden te helpen deze problematiek te ontvluchten. Doordat [persoon A] , ondanks herhaalde waarschuwingen door ZBI en ondanks door ZBI geboden ruimte om hieraan te werken, keer op keer terugvalt in haar verslaving kan zij deze functie niet langer uitvoeren.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
3.2.2.
Een goede arbeidsverhouding vraagt om wederzijds vertrouwen. Echter is het vertrouwen van ZBI in [persoon A] ernstig beschaamd en dermate verstoord geraakt dat van ZBI niet meer kan worden gevraagd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. ZBI heeft [persoon A] voortdurend geprobeerd te begeleiden en te behoeden voor terugval, maar dit heeft niet tot resultaten geleid. [persoon A] heeft geen zelfreflectie getoond en juist ZBI ervan beticht dat zij [persoon A] vals beschuldigd en dat ZBI de reden is van haar opname in de verslavingskliniek.
i-grond: cumulatie van de d- en g-grond
3.2.3.
Door een combinatie van de omstandigheden zoals hiervoor genoemd bij de d- en g-grond is een onoplosbaar probleem ontstaan, waardoor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
herplaatsing
3.2.4.
Er zijn geen mogelijkheden voor herplaatsing van [persoon A] . Er is weliswaar een vrijkomende vacature, maar deze is om redenen die ook ten grondslag liggen aan de ontbinding, evenmin geschikt voor [persoon A] , aangezien daarbij ook sprake is van contact met kwetsbare ex-verslaafden.

4..Het verweer

4.1.
ZBI verzoekt primair het ontbindingsverzoek van ZBI af te wijzen en subsidiair, voor zover het verzoek wordt toegewezen de proceduretijd niet in mindering te laten strekken op de ontbindingstermijn (artikel 7:671b lid 9 sub a BW), aan [persoon A] een transitievergoeding van € 17.905,47 bruto en een additionele vergoeding van 0,5 keer de transitievergoeding bij ontbinding op de i-grond, toe te kennen, en ZBI te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 129.331,-. Verder verzoekt [persoon A] om ZBI te veroordelen tot vergoeding van de door haar gemaakte advocaatkosten van € 6.911,53 en ZBI te veroordelen in de kosten van deze procedure. Ter onderbouwing van haar verweer heeft [persoon A] (samengevat) het volgende aangevoerd.
reflexwerking opzegverbod
4.1.1.
De gronden die ZBI aanvoert ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek zijn alle terug te leiden tot de (voormalige) alcoholverslaving van [persoon A] . Alcoholverslaving dient echter te worden aangemerkt als een chronische ziekte. Door reflexwerking staat het opzegverbod tijdens ziekte aan de ontbinding in de weg (artikel 7:671b lid 2 jo. 670 lid 1 BW). Weliswaar is [persoon A] inmiddels namelijk hersteld, echter heeft ZBI reeds op 5 maart 2020 (toen [persoon A] nog ziek was) besloten dat [persoon A] niet terug kan keren in haar functie.
d-grond: disfunctioneren
4.1.2.
[persoon A] is in het verleden chronisch ziek geweest, te weten verslaafd aan alcohol. Zij heeft een lange periode geprobeerd een matige drinker te zijn. In perioden van stress of tegenslag heeft ze echter een aantal keer een terugval gehad in haar verslaving, waardoor ze zich in het verleden (van 2014 tot 2021) een aantal keer langdurig ziek heeft moeten melden om onder begeleiding weer te herstellen van haar ziekte. [persoon A] heeft echter nooit tijdens haar werkzaamheden alcohol genuttigd of onder invloed van alcohol haar werkzaamheden bij ZBI verricht. Alle beschuldigingen die ZBI in dat kader in het verleden heeft geuit zijn dan ook onterecht. ZBI heeft haar diverse keren onterecht beschuldigd van dronkenschap op het werk, hetgeen aanleiding was voor [persoon A] om zich vrijwillig, preventief te laten opnemen. Op 5 maart 2020 heeft ZBI [persoon A] er wederom ten onrechte van beschuldigd "ladderzat" te zijn geweest. Deze beschuldiging verergerde [persoon A] al aanwezige arbeidsongeschiktheid en het bracht haar in de verleiding om haar vlucht in alcohol te zoeken. Ze heeft zich ter voorkoming van een terugval in haar alcoholverslaving laten opnemen. Na een zwaar traject is [persoon A] sinds een jaar volledig abstinent. Van ongeschiktheid voor de functie van straatadvocaat is daarom geen sprake. Bovendien is de beweerde ongeschiktheid het gevolg van een ziekte, hetgeen bij de d-grond juist is uitgesloten. Bovendien heeft ZBI [persoon A] er nooit van op de hoogte gesteld dat zij onvoldoende zou functioneren en is haar evenmin een verbetertraject geboden. Tot vlak voor haar uitval wegens ziekte per 9 maart 2020, heeft [persoon A] altijd naar tevredenheid van ZBI gefunctioneerd, wat in een functioneringsgesprek op 18 februari 2020 nog door ZBI is bevestigd.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
4.1.3.
Op basis van de omstandigheden die zijn aangevoerd ter betwisting van de d-grond is evenmin sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. [persoon A] heeft altijd een goede verstandhouding met haar leidinggevende en haar collega's gehad. Er is geen reden waarom dat anders zou zijn geworden na 5 maart 2020.
i-grond: cumulatie d- en g-grond
4.1.4.
Aangezien geen sprake is van disfunctioneren of een verstoorde arbeidsverhouding is evenmin sprake van een voldragen i-grond. Met name is van belang dat [persoon A] nooit onder invloed is geweest tijdens haar werkzaamheden en slechts door een ziekte verschillende periodes afwezig is geweest en inmiddels volledig abstinent is.
herplaatsing
4.1.5.
Anders dan door ZBI aangevoerd is er wel een mogelijkheid om [persoon A] te herplaatsen in een andere functie. Aangezien [persoon A] namelijk geschikt is voor haar eigen functie is zij ook geschikt voor andere functies binnen ZBI, ook wanneer daarbij sprake is van contact met (ex-)verslaafden.
voorwaardelijke tegenverzoeken
4.2.
Voor het geval de ontbinding wordt toegewezen heeft [persoon A] een aantal voorwaardelijke tegenverzoeken ingesteld en daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
billijke vergoeding
4.2.1.
ZBI dient veroordeeld te worden tot het betalen van een billijke vergoeding. ZBI heeft namelijk ernstig verwijtbaar gehandeld door [persoon A] vals te beschuldigen, op non-actief te stellen, geen mogelijkheid te geven tot re-integratie en haar imagoschade toe te brengen. De billijke vergoeding dient € 129.331,- te bedragen, te weten het inkomensverlies van [persoon A] tot aan haar pensioenleeftijd, aangezien een einde van de arbeidsovereenkomst niet voorzienbaar was en het niet waarschijnlijk is dat [persoon A] (gezien haar leeftijd en achtergrond) een nieuwe baan weet te vinden.
ontbindingstermijn
4.2.2.
Aangezien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van ZBI dient de proceduretijd niet in mindering te strekken op de ontbindingstermijn. Er is daarom sprake van een ontbindingstermijn van drie maanden.
vergoeding advocaatkosten
4.2.3.
ZBI handelt in strijd met goed werkgeverschap, doordat zij [persoon A] zonder toepassing van hoor en wederhoor vals heeft beschuldigd en op grond van ziekte de arbeidsovereenkomst wil ontbinden. [persoon A] is hierdoor gedwongen zich te verweren en daarbij haar spaargeld in te zetten. Op grond van artikel 7:686a lid 3 BW jo 6:96 BW maakt [persoon A] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten die zij heeft moeten maken, ter hoogte van € 6.911,53 (met verwijzing naar Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle, r.o. 3.5.2).

5..De beoordeling

opzegverbod bij ziekte
5.1.
Als meest verstrekkende verweer heeft [persoon A] aangevoerd dat reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 sub a BW) aan ontbinding in de weg staat. Zij wordt niet gevolgd in dit verweer. Het opzegverbod heeft blijkens de wettekst slechts gelding ‘gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid’. Als onbetwist staat vast dat [persoon A] sinds 22 februari 2021 niet meer arbeidsongeschikt is. Het ontbindingsverzoek is ongeveer twee maanden later ingediend, zodat het opzegverbod werking mist. De door [persoon A] gestelde omstandigheid dat ZBI reeds op 5 maart 2021 besloten heeft tot opzegging, voor zover dit al vast zou komen te staan, maakt dit niet anders. Dit kan slechts een rol spelen bij de vraag in hoeverre sprake is van een voldragen ontslaggrond, maar kan niet leiden tot een ‘oprekking’ van het bereik van dit opzegverbod.
ontbinding arbeidsovereenkomst
5.2.
Op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onder a BW, gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW, kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De gronden die ZBI heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld.
d-grond: disfunctioneren
5.3.
ZBI heeft haar ontbindingsverzoek primair gebaseerd op de d-grond, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW. Van deze ontslaggrond is sprake bij ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer. ZBI stelt zich op het standpunt dat [persoon A] ongeschikt is voor de functie van straatadvocaat door haar terugkerende alcoholverslaving en het feit dat ZBI er geen vertrouwen in heeft dat zij de strijd tegen alcohol nu definitief gewonnen heeft. Uit vaste rechtspraak volgt dat alcoholverslaving een ziekte is. Zoals hiervoor beschreven, is ten aanzien van de d-grond ongeschiktheid ten gevolge van ziekte juist expliciet uitgesloten, zodat de d-grond niet kan leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
5.4.
Subsidiair heeft ZBI haar ontbindingsverzoek gebaseerd op de g-grond. In dat kader overweegt de kantonrechter het volgende. Van belang is dat vaststaat dat [persoon A] in haar functie van straatadvocaat werkt met een zeer kwetsbare doelgroep, die te maken heeft met multiproblematiek, waaronder verslaving. ZBI heeft in dat kader onbetwist gesteld dat deze doelgroep behoefte heeft aan stabiliteit en dat een gebrek daaraan, of een confrontatie met verslaafden, kan leiden tot terugval in verslaving en/of andere problematiek. Daarnaast is van belang dat [persoon A] in haar functie verantwoordelijk voor een positieve beeldvorming van de doelgroep naar buitenstaanders en externe organisaties. In deze omstandigheden is het van groot belang dat de straatadvocaten hun verslaving (voor zover die er is geweest) achter zich hebben gelaten. ZBI kan zich het immers niet veroorloven dat straatadvocaten risico’s veroorzaken voor de kwetsbare doelgroep of de beeldvorming naar derden schade toebrengen.
5.5.
Vast staat dat [persoon A] desondanks in de afgelopen jaren veelvuldig heeft gekampt met haar alcoholverslaving. Zij is in het recente verleden gedurende vier lange periodes afwezig geweest, waarbij steeds (uitsluitend of onder meer) een terugval in alcoholverslaving, dan wel de strijd daartegen, speelde, namelijk van juli 2014 tot juni 2016, van juni 2017 tot april 2018, van augustus tot oktober 2019 en van maart 2020 tot februari 2021. ZBI heeft daarbij diverse malen aangegeven dat gezien het specifieke karakter van de functie van straatadvocaat alcoholverslaving voor haar onacceptabel is. Onbetwist is dat [persoon A] steeds na de periodes van terugval heeft aangegeven dat zij hersteld was van haar verslaving, maar dat dit keer op keer gebleken is slechts van tijdelijke aard te zijn. Daarmee heeft zij het vertrouwen dat ZBI in haar heeft gesteld, door haar als ervaringsdeskundige te laten werken met deze kwetsbare doelgroep, herhaaldelijk beschaamd. Van ZBI kan niet worden verwacht dat zij gezien de unieke en specifieke functie van straatadvocaat in weerwil van deze terugkerende verslaving, vertrouwen blijft hebben in [persoon A] en haar laat werken met de voornoemde kwetsbare doelgroep. [persoon A] dient juist vanuit haar eigen overwinning op alcohol anderen te ondersteunen bij het bestrijden van (onder meer) verslavingsproblematiek. Wanneer zij zelf deze strijd nog niet heeft gewonnen brengt zij cliënten juist in (verder) gevaar. ZBI kan de individuele cliënten en de doelgroep als geheel niet aan dergelijke risico’s (blijven) blootstellen. Hoewel [persoon A] zich op het standpunt stelt dat zij deze strijd inmiddels wel heeft gewonnen, kan van ZBI niet worden verwacht dat dit voor haar reden is om de arbeidsovereenkomst voort te zetten, nu [persoon A] eerder soortgelijke toezeggingen heeft gedaan. De door [persoon A] aangevoerde omstandigheden dat juist valse beschuldigingen van dronkenschap de terugval in de verslaving hebben getriggerd (voor zover dit al zou komen vast te staan) maakt dit niet anders. Gezien de voortdurende opnames van [persoon A] in verslavingsklinieken is het immers begrijpelijk dat ZBI [persoon A] nauwlettend en met een zeker wantrouwen in de gaten hield op dit punt.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de arbeidsverhouding tussen ZBI en [persoon A] dermate verstoord is geraakt dat van ZBI niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
herplaatsing
5.6.
ZBI heeft aangevoerd dat er momenteel sprake is van één vacature, waarvoor [persoon A] echter niet in aanmerking komt, aangezien daarbij dezelfde intensieve omgang met de kwetsbare doelgroep van toepassing is en dat daarom herplaatsing niet in de rede ligt. [persoon A] heeft dit betwist, maar daaraan dezelfde argumenten ten grondslag gelegd als haar verweer ten aanzien van de verzochte ontbinding. Dit verweer wordt om dezelfde redenen gepasseerd. Bovendien volgt uit het meest recente deskundigenoordeel (r.o. 2.15) dat er geen sprake is van reële mogelijkheden voor herplaatsing. Door [persoon A] is onvoldoende onderbouwd dat deze herplaatsingsmogelijkheden er wel zijn. Kortom, er is sprake van een redelijke grond voor ontbinding en herplaatsing ligt niet in de rede. Daaarom wordt de verzochte ontbinding toegewezen.
ontbindingstermijn
5.7.
Bij regelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, zou deze zijn geëindigd op 31 juli 2021 (artikel 7:672 lid 2 sub c BW). De proceduretijd wordt hierop in mindering gebracht, tenzij de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 sub a BW). [persoon A] heeft aangevoerd dat van het laatste sprake is. De kantonrechter volgt haar wat dat betreft niet. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is immers het gevolg van de vertrouwensbreuk die is ontstaan door de herhaalde terugval in de alcoholverslaving en dus niet van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ZBI. De arbeidsovereenkomst wordt daarom, na aftrek van de proceduretijd en rekening houdende met de minimale termijn van één maand, ontbonden per 31 augustus 2021.
transitievergoeding
5.8.
Partijen twisten er niet over dat ZBI een transitievergoeding is verschuldigd aan [persoon A] . Door [persoon A] is onbetwist aangevoerd dat deze vergoeding € 17.905,47 bruto bedraagt. Het verzoek tot toekenning van die transitievergoeding wordt daarom toegewezen. Voor een hogere vergoeding is geen ruimte nu het verzoek niet op de i-grond wordt toegewezen.
billijke vergoeding
5.9.
[persoon A] heeft verzocht om ZBI te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 129.331,- bruto. Voor toewijzing van dit verzoek is vereist dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 sub c BW). Zoals in r.o. 5.7. is overwogen, is hiervan geen sprake, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
buitengerechtelijke kosten
5.10.
[persoon A] heeft tenslotte verzocht ZBI te veroordelen tot vergoeding van haar advocaatkosten, ter hoogte van € 6.911,53, omdat ZBI zich niet heeft gedragen als goed werkgever, door (kort gezegd) onterecht en zonder zorgvuldig onderzoek ontbinding na te streven. Zoals hiervoor overwogen is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, gelegen in een door [persoon A] gecreëerde vertrouwensbreuk. Daarom kan niet worden gezegd dat ZBI zich niet als goed werkgever heeft gedragen door ontbinding na te streven. De door [persoon A] verzochte vergoeding van advocaatkosten wordt daarom afgewezen.
proceskosten
5.11.
De kantonrechter zal, conform het verzoek van ZBI, de kosten van deze procedure compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 31 augustus 2021;
bepaalt dat [persoon A] aanspraak heeft op de wettelijke transitievergoeding, ter hoogte van
€ 17.905,47 bruto en veroordeelt ZBI tot betaling daarvan uiterlijk op 30 september 2021;
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394