In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders, had gedaagde gedagvaard op 5 oktober 2020. De vordering was gebaseerd op achterstallige huur en de eis om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen. Gedaagde heeft de feiten waarop de vordering is gebaseerd niet betwist, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering gegrond is op de wet. De hoogte van de betalingsachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming.
Tijdens de zitting op 5 januari 2021 heeft gedaagde verklaard dat hij de woning al sinds mei 2020 heeft ontruimd en dat er geen spullen meer aanwezig zijn. Gedaagde heeft de sleutels van de woning overhandigd aan de gemachtigde van eiser, maar de gemachtigde kon niet bevestigen of dit daadwerkelijk de juiste sleutels waren. De kantonrechter heeft daarom de gevorderde overgave van de sleutels toegewezen, om zekerheid te bieden.
De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.927,79 aan eiser, bestaande uit achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is gedaagde veroordeeld om de woning binnen drie dagen na de uitspraak te ontruimen en de sleutels ter beschikking van eiser te stellen. Gedaagde is ook in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 341,03 aan verschotten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.