ECLI:NL:RBROT:2021:7258

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
17.61
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling met bijzondere aandacht voor tekortkomingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan over de verlening van een schone lei aan de schuldenaar, die onder de schuldsaneringsregeling valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar, die in 2017 onder de schuldsaneringsregeling was geplaatst, op 9 juli 2021 een bedrag van € 55.000,- aan de boedel heeft afgedragen, waarmee hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De bewindvoerder, N.L. Menso, heeft in zijn verslag aangegeven dat de schuldenaar ook een bedrag van € 15.000,- niet heeft afgedragen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze tekortkoming vanwege de bijzondere aard ervan buiten beschouwing kan worden gelaten.

De procedure begon met een schriftelijk verslag van de bewindvoerder op 21 december 2020, gevolgd door een verhoor op 9 april 2021 en een behandeling op 19 april 2021. De rechtbank heeft op 30 april 2021 een tussenvonnis gewezen, waartegen de schuldenaar hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof Den Haag heeft op 28 juni 2021 het tussenvonnis bekrachtigd, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de uitgaven die de schuldenaar had gedaan in de veronderstelling dat hij over de nalatenschap mocht beschikken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling bevestigd dat de tekortkoming van € 15.000,- niet aan de verlening van de schone lei in de weg staat, omdat de schuldenaar niet in staat is om dit bedrag af te dragen en de crediteuren hierdoor niet benadeeld worden. De rechtbank heeft de schone lei verleend, waardoor de na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen niet langer afdwingbaar zijn. Tevens is het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 5.776,36, inclusief onkosten en omzetbelasting. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verlening schone lei
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 juli 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 maart 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam schuldenaar],
[adres]
[woonplaats],
schuldenaar,
bewindvoerder: N.L. Menso.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft op 21 december 2020 schriftelijk verslag uitgebracht over de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Op 9 april 2021 heeft er een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden.
Op 15 april 2021 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken.
De beëindiging is behandeld ter terechtzitting van 19 april 2021. De bewindvoerder, schuldenaar en zijn advocaat mr. Van der Duijn Schouten zijn verschenen.
De rechtbank heeft op 30 april 2021 een tussenvonnis gewezen. Waarin de rechtbank schuldenaar onder meer de gelegenheid heeft geboden de tekortkoming te herstellen.
Schuldenaar heeft op 7 mei 2021 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 30 april 2021.
De behandeling van het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 21 juni 2021.
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 juni 2021 heeft het hof het tussenvonnis van de rechtbank van 30 april 2021 bekrachtigd.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 9 juli 2021 de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken na het arrest van het gerechtshof Den Haag.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

De rechtbank verwijst voor de feitelijke achtergrond en de standpunten van partijen kortheidshalve naar het tussenvonnis van de rechtbank van 30 april 2021 en het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 juni 2021.
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 juni 2021 heeft het hof het tussenvonnis van de rechtbank van 30 april 2021 bekrachtigd. Wel ziet het hof aanleiding om bij het vaststellen van het nog af te dragen bedrag van de nalatenschap rekening te houden met de uitgaven die schuldenaar voor het verhoor van 9 april 2021 heeft gedaan, nu aannemelijk is dat schuldenaar ten tijde van die uitgaven in de veronderstelling verkeerde dat de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling slechts in het teken stond van het inlopen van de boedelachterstand en hij over de nalatenschap mocht beschikken. Daarbij is volgens het hof van belang dat de bewindvoerder de bepaling van de verlengingsbeschikking aanvankelijk zo had opgevat. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de uitgaven die schuldenaar heeft gedaan voor de auto, de caravan en goederen voor onder meer de inrichting daarvan, in totaal een bedrag van € 15.000,-, onder de geschetste omstandigheden niet kan worden verlangd dat schuldenaar dit bedrag alsnog afdraagt aan de boedel. Temeer ook, omdat schuldenaar hiertoe niet in staat is. Naar het oordeel van het hof worden de crediteuren hierdoor niet benadeeld. Schuldenaar heeft immers onverplicht een rechtshandeling verricht, waardoor per saldo een grote bate voor de gezamenlijke schuldeisers is ontstaan. In deze omstandigheden mag het niet meer volledig af kunnen dragen van de nalatenschap niet aan verlening van een schone lei in de weg staan. Het Hof oordeelt dat het niet afdragen van het deel van de erfenis dat verband houdt met voornoemde uitgaven (€ 15.000,-) vanwege de bijzondere aard van die tekortkoming buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Daarmee rekening houdende, alsmede met het bedrag dat eerder naar de boedel is overgemaakt voor het inlopen van de boedelachterstand van € 9.798,51 en het bedrag aan erfbelasting dat inmiddels is voldaan van € 4.365,-, heeft het gerechtshof Den Haag het bedrag dat afgedragen dient te worden aan de boedel vastgesteld op € 55.000,-.
De bewindvoerder heeft de rechtbank op 9 juli 2021 bericht dat schuldenaar ingevolge het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 juni 2021 € 55.000,- aan de boedelrekening heeft afgedragen. Schuldenaar heeft hiermee aan zijn verplichtingen voldaan. De bewindvoerder adviseert de rechtbank om schuldenaar de schone lei te verlenen.

3..De beoordeling

De bewindvoerder heeft bij brief van 9 juli 2021 de rechtbank te kennen gegeven dat schuldenaar het bedrag van € 55.000,- aan de boedelrekening heeft afgedragen. De rechtbank stelt vast dat schuldenaar hiermee aan zijn verplichtingen, zoals nader vastgesteld bij arrest van 28 juni 2021, heeft voldaan.
Ten aanzien van het niet afgedragen deel van de erfenis (van € 15.000,-) stelt de rechtbank, overeenkomstig het arrest van 28 juni 2021, vast dat deze tekortkoming wegens haar bijzondere aard buiten beschouwing zal worden gelaten.
Aan schuldenaar zal daarom de zogenoemde “schone lei” worden verleend.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

4..De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat schuldenaar toerekenbaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en bepaalt dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard buiten beschouwing blijft;
- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaar eindigen op 22 maart 2021;
- verleent de zogenoemde “schone lei” waardoor de na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn;
- stelt het salaris voor de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 5.776,36 (inclusief vergoeding hoger beroep).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.