Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam eiser 1],
[naam eiser 2], mede namens
[naam 1],
1..De procedure
2..De feiten
3..Het geschil
in conventie
A. het besluit van ACZ van 7 februari 2020 vernietigt waarbij het lidmaatschap van [naam 1] is opgezegd;
4..De beoordeling
immateriëleschade die [eisers] en [naam 1] naar eigen zeggen hebben geleden door het handelen van ACZ duidelijk lager is dan € 25.000,-. [eisers] hebben, afgezien van reis- en contributiekosten, geen
materiëleschade gevorderd. De opmerking van [eisers] dat de carrièrekansen van [naam 1] staan of vallen met hervatting van de trainingen is niet nader onderbouwd. [naam 1] is na de opzegging bij een andere vereniging gaan zwemmen. Daarmee is zij later gestopt omdat dit mede vanwege de reistijd niet meer viel te combineren met school. Dat is op zich begrijpelijk, maar neemt niet weg dat de gevolgen van de opzegging voor de sportprestaties van [naam 1] volgens de dagvaarding onderdeel zijn van de immateriële schade van € 5.000,-. De conclusie is dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat ook de niet volledig op geld waardeerbare vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. Dit geldt ook voor de totale waarde van alle vorderingen.