ECLI:NL:RBROT:2021:7285

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
C/10/610970 / HA ZA 21-2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar de kantonrechter in geschil over opzegging lidmaatschap zwemvereniging

In deze zaak vorderden [eisers], bestaande uit [naam eiser 1], [naam eiser 2] en [naam 1], dat de rechtbank het besluit van de Algemene Capelse Zwemvereniging (ACZ) van 7 februari 2020, waarbij het lidmaatschap van [naam 1] werd opgezegd, zou vernietigen. Daarnaast vroegen zij de rechtbank om ACZ te veroordelen tot het hervatten van de solotrainingen van [naam 1] en tot vergoeding van diverse kosten en schade. ACZ verweerde zich tegen deze vorderingen en concludeerde tot afwijzing, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de totale waarde van de vorderingen van [eisers] onder de € 25.000,- ligt, waardoor de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens doorverwezen naar de kantonrechter, waarbij partijen niet verplicht zijn om een advocaat te hebben en het griffierecht zal worden verlaagd. Het vonnis is uitgesproken op 14 juli 2021 door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. van Westen, griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/610970 / HA ZA 21-2
Vonnis van 14 juli 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

2.
[naam eiser 2], mede namens
[naam 1],
allen wonende te [woonplaats eisers],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam,
tegen
ALGEMENE CAPELSE ZWEMVERENIGING ACZ,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. Z.H. van Dorth tot Medler te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en ACZ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 december 2020, met zeventien producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met twintig producties;
- de oproepingsbrieven van 3 mei 2021 voor de mondelinge behandeling op 9 juli 2021 en de brieven van 9 juni 2021 van de rechtbank, waarbij partijen onder meer is verzocht zich uit te laten over de vraag welke rechter bevoegd is de zaak te behandelen;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de akte uitlaten en akte overleggen stukken van [eisers], met producties 18 tot en met 26;
- de akte uitlaten tevens akte houdende producties van ACZ, met producties 21 en 22;
- de (abusievelijk niet eerder verzonden) brief van 8 juli 2021 van de rechtbank met nadere informatie over de mondelinge behandeling, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] zijn met elkaar getrouwd. [naam eiser 2] is de moeder van [naam 1] (hierna: [naam 1]).
2.2.
[naam 1] was lid van ACZ. [naam 2] (hierna: [naam 2]) was een van haar trainsters.
2.3.
Bij brief van 7 februari 2020 heeft ACZ het lidmaatschap van [naam 1] opgezegd.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. het besluit van ACZ van 7 februari 2020 vernietigt waarbij het lidmaatschap van [naam 1] is opgezegd;
en ACZ veroordeelt:
B. de solotrainingen van [naam 1] te hervatten met anderhalf uur per week, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan met een maximum van € 20.000,- of een door de rechtbank vast te stellen dwangsom;
C. de solotrainingen van [naam 1] voor de periode tussen 10 januari 2020 en 13 maart 2020 in te laten halen, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan met een maximum van € 20.000,- of een door de rechtbank vast te stellen dwangsom;
D. tot vergoeding van de ten tijde van de opzegging teveel betaalde contributie, € 30,10;
E. tot vergoeding van de kosten van het reizen naar de Alphense Zwem Club, € 851,20;
F. tot vergoeding van de bij de Alphense Zwem Club teveel betaalde contributie, € 166,-;
G. tot vergoeding van de door [eisers] geleden immateriële schade, € 5.000,-;
H. tot het verzenden van een e-mail waarin [naam 2], [naam 3] en [naam 4] een excuus aan [naam 1] en [eisers] aanbieden en tot rectificatie jegens de zwemsters bij ACZ en hun ouders, de (andere) leden van ACZ en de directie van de KNZB over de gang van zaken ten aanzien van [naam 1], op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan met een maximum van € 20.000,- of een door de rechtbank vast te stellen dwangsom;
I. “de jaarrekening voor 2019 van ACZ waar de bovenstaande rekeningnummers genoemd zijn, dan wel de inschrijving in de KvK waaruit blijkt dat [naam 4], [naam 2] en [naam 5] rechten van de penningmeester van ACZ hadden om geld van leden zonder facturen te mogen innen dan wel de facturen voor bovenstaande betalingen”, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan met een maximum van € 20.000,- of een door de rechtbank vast te stellen dwangsom;
J. tot vergoeding van “de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119 (a) BW”;
K. tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten;
L. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
ACZ concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
Onder de voorwaarde dat de rechtbank het besluit van 7 februari 2020 van ACZ vernietigt, vordert ACZ – samengevat – dat de rechtbank [verweerders] bij vonnis verbiedt om, zolang het lidmaatschap van [naam 1] voortduurt:
1) met leden, trainers en vrijwilligers in contact te treden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat zij dat verbod overtreden, met een maximum van € 10.000,-;
2) zich bij derden negatief over ACZ, haar leden, train(st)ers en vrijwilligers uit te laten, op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat zij dat verbod overtreden, met een maximum van € 10.000,-.
3.4.
[verweerders] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van ACZ in de proceskosten.

4..De beoordeling

in conventie en voorwaardelijke reconventie
wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 93, aanhef en onder b, Rv worden door de kantonrechter behandeld en beslist: zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-.
standpunten partijen
4.2.
Bij brief van 9 juni 2021 is partijen onder meer meegedeeld dat, gelet op de hoogte van de gevorderde bedragen en de aard van de andere vorderingen, twijfel mogelijk is over de vraag welke rechter bevoegd is de zaak te behandelen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun standpunt hierover schriftelijk kenbaar te maken.
4.3.
[eisers] hebben in reactie hierop schriftelijk naar voren gebracht dat er volgens hen geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. De vordering tot vernietiging van het besluit tot opzegging van het lidmaatschap en de vorderingen tot het herstarten van de trainingen aan [naam 1] zijn lastig op waarde te schatten. Ook aan de vordering tot een excuus en rectificatie valt volgens [eisers] lastig een waarde te verbinden. Wel is volgens hen duidelijk dat de carrièrekansen van [naam 1] en haar kansen op het Nederlands Kampioenschap staan of vallen met het hervatten van de trainingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2021 hebben [eisers] verklaard dat het voor hen niet uitmaakt of deze zaak samen wordt behandeld met hun zaak tegen [naam 2].
4.4.
ACZ heeft schriftelijk naar voren gebracht dat het in de rede ligt om de zaak naar de kantonrechter te verwijzen. De door [eisers] ingestelde geldvorderingen betreffen voornamelijk dwangsommen. Een dwangsom is een nevenvordering die niet meetelt bij het bepalen van de waarde van een vordering. [eisers] hebben [naam 2] gedagvaard bij de kantonrechter. [naam 2] wenst die procedure gelet op de proceskosten te voeren bij de kantonrechter. Gelet hierop en gezien de nauwe samenhang tussen de zaken bepleit ACZ verwijzing naar de kantonrechter.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft ACZ naar voren gebracht dat het voor haar en [naam 2] het belangrijkste is dat dezelfde rechter beide zaken behandelt. [naam 2] (die bij de mondelinge behandeling aanwezig was) zal bij antwoord in haar procedure voorwaardelijk verzoeken die procedure te verwijzen naar de kamer voor niet-kantonzaken, namelijk op voorwaarde dat de rechtbank zich bevoegd acht om de zaak van [eisers] tegen ACZ te behandelen.
beoordeling
4.5.
Het totaal van de door [eisers] gevorderde geldbedragen is ruim € 6.000,-, waarbij de rechtbank opmerkt dat [eisers] geen specifieke bedragen aan wettelijke (handels)rente en buitengerechtelijke kosten vorderen. De gevorderde dwangsommen, proceskosten en nakosten tellen niet mee bij de beoordeling of er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. De totale waarde van de door [eisers] gevorderde geldbedragen is dus veel lager dan € 25.000,-.
4.6.
[eisers] merken terecht op dat een aantal van hun vorderingen lastig op geld is te waarderen. Dat neemt niet weg dat zij er zelf voor hebben gekozen om € 5.000,- te vorderen als vergoeding van hun gestelde immateriële schade. In de dagvaarding is toegelicht dat deze schade bestaat uit pijn, gederfde levensvreugde, het verdriet dat [naam 1] heeft geleden, de gevolgen van de opzegging voor haar sportprestaties en de schending van de goede naam van [eisers]. Hieruit volgt dat de
immateriëleschade die [eisers] en [naam 1] naar eigen zeggen hebben geleden door het handelen van ACZ duidelijk lager is dan € 25.000,-. [eisers] hebben, afgezien van reis- en contributiekosten, geen
materiëleschade gevorderd. De opmerking van [eisers] dat de carrièrekansen van [naam 1] staan of vallen met hervatting van de trainingen is niet nader onderbouwd. [naam 1] is na de opzegging bij een andere vereniging gaan zwemmen. Daarmee is zij later gestopt omdat dit mede vanwege de reistijd niet meer viel te combineren met school. Dat is op zich begrijpelijk, maar neemt niet weg dat de gevolgen van de opzegging voor de sportprestaties van [naam 1] volgens de dagvaarding onderdeel zijn van de immateriële schade van € 5.000,-. De conclusie is dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat ook de niet volledig op geld waardeerbare vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. Dit geldt ook voor de totale waarde van alle vorderingen.
conclusie
4.7.
Gelet op artikel 93, aanhef en onder b, Rv is de kantonrechter bevoegd deze zaak te behandelen en te beslissen. De rechtbank verwijst de zaak dan ook naar de kantonrechter op de in de beslissing vermelde wijze.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, op 20 juli 2021 om 13.30 uur;
5.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen hoe de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
5.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
5.4.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht op grond van artikel 8 lid 4 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. van Westen, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en op 14 juli 2021 uitgesproken in het openbaar.
3194/3242