Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het procesverloop
- de dagvaarding met producties van 29 december 2020;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 19 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderde dat gedaagde een bedrag van € 16.935,- zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Eiser stelt dat gedaagde in totaal € 22.500,- heeft geleend, maar dat gedaagde contante betalingen heeft gedaan en werkzaamheden heeft verricht die verrekend moeten worden. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij in totaal € 7.000,- contant heeft terugbetaald en dat hij recht heeft op een vergoeding voor werkzaamheden die hij voor eiser heeft verricht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in beginsel nog € 17.500,- verschuldigd is, maar dat hij met zijn vorderingen op eiser kan verrekenen. Uiteindelijk is de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 13.500,-, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.