ECLI:NL:RBROT:2021:7483

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
8891582 CV EXPL 20-42702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en ontbinding van overeenkomst inzake gebrekkige vloerbedekking

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over een overeenkomst voor de levering en plaatsing van vloerbedekking. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E.S. Hanenberg, vorderde primair een verklaring voor recht dat zij de overeenkomst op goede gronden had ontbonden en veroordeling van de gedaagde tot betaling van € 1.808,00, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Subsidiair vorderde zij een schadevergoeding gelijk aan het factuurbedrag, omdat de geleverde vloer niet aan de overeenkomst zou voldoen.

De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. van Langeveld, betwistte de vordering en stelde dat de klachten van de eiseres niet het gevolg waren van de werkzaamheden van de gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst elementen van koop en aanneming van werk bevatte en dat de bepalingen omtrent consumentenkoop van toepassing zijn. De rechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende gelegenheid had gegeven aan de gedaagde om de gebreken te herstellen, waardoor de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd was. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 374,00.

De uitspraak benadrukt het belang van het geven van een redelijke termijn voor herstel aan de gedaagde voordat een overeenkomst kan worden ontbonden. De rechter concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat zij de gedaagde schriftelijk had aangemaand tot herstel, wat noodzakelijk was voor de subsidiaire vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8891582 CV EXPL 20-42702
uitspraak: 2 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.E.S. Hanenberg,
tegen
[gedaagde]
h.o.d.n.
[naam bedrijf 1] ,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. van Langeveld te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 16 november 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 13 januari 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021. [eiseres] is in persoon verschenen samen met de heer. [persoon A] en bijgestaan door haar gemachtigde. Namens [gedaagde] is de vertegenwoordiger de heer [persoon B] en de heer [persoon C] verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] heeft tijdens de zitting haar verweer aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting verder is besproken.
1.3
De procedure is vervolgens tot 22 maart 2021 aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om in onderling overleg tot een regeling te komen. Daarna is de procedure nogmaals aangehouden tot 12 april 2021. Op 9 april 2021 is de kantonrechter door [gedaagde] bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt, zodat de kantonrechter heeft besloten de uitspraak van dit vonnis nader te bepalen op vandaag.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is op 22 april 2020 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] tapijt en vinyl (vloerbedekking) (hierna: de vloer) levert en legt in de woning van [eiseres] . Voor het leggen van de vloer heeft [gedaagde] de heer [persoon C] h.o.d.n. [naam bedrijf 2] (hierna te noemen: [naam bedrijf 2] ) ingeschakeld. Op 11 mei 2020 is de vloer gelegd.
2.3
Op 12 mei 2020 heeft [eiseres] , voor zover van belang, [gedaagde] als volgt bericht:

(…) Zoals afgesproken de foto’s van de heel slecht gelegen trap en het zijl en plint schades. De eerste foto aan geheel stukje onder de trap die niet verlijmd is. Foto 2 t/m 7 plintschades en slecht gelegen zijl o.a. snijwerk en te ruim gelegen is nu golvend op diverse plaatsen idem foto 9 10 11 16 (…)
.
2.4
In reactie hierop heeft [gedaagde] op 13 mei 2021 het volgende bericht:

[persoon C] of zijn zoon neemt contact met u op.”
2.5
[eiseres] heeft op 20 juli 2020 de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
2.6
[gedaagde] heeft in reactie hierop op 20 juli 2020 het volgende bericht:

Ik heb [persoon D] nogmaals gesproken en hij blijft erbij wat ik net tegen u heb gezegd via de telefoon. [persoon C] en [persoon D] hebben op 18 Mei 16:01 meneer nog gebeld voor een afspraak. Hiervoor had meneer al zijn afspraak zelf verzet wegens omstandigheden. Meneer heeft toen zelf tegen [persoon C] en [persoon D] gezegd dat het geen haast had wegens de Corona uitbraak en [persoon C] zijn rug. Daarna zou meneer contact opnemen met [persoon D] , echter is dit nooit gebeurd. Zelfs nadat meneer ons verbaal heeft bedreigd hebben wij nog geprobeerd contact op te nemen. Ik heb zelf nog meerdere malen gebeld voor een afspraak om zelf langs te komen maar dat hoefde niet van meneer. Wij moeten altijd in de gelegenheid zijn om wat niet goed is in orde te maken. Meneer geeft ons hier geen enkele gelegenheid voor.
2.7
Op 10 september 2020 hebben partijen onderling contact gehad over het treffen van een minnelijke regeling; partijen hebben geen regeling getroffen.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair voor recht te verklaren dat [eiseres] de overeenkomst met [gedaagde] op goede gronden heeft ontbonden en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.808,00 en de buitengerechtelijke incassokosten, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Subsidiair vordert [eiseres] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.808,00 en de buitengerechtelijke incassokosten, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Primair is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichting voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Er is een overeenkomst gesloten voor het leveren en plaatsen van de vloer; die is niet goed gelegd. Ondanks herhaalde verzoeken heeft [gedaagde] de gebreken niet hersteld. Vervolgens heeft [eiseres] de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW ontbonden en heeft zij in het verlengde daarvan recht op volledige restitutie van het factuurbedrag ad € 1.808,00.
3.2.2
Subsidiair beantwoordt de gelegde vloer niet aan de overeenkomst en heeft [eiseres] op grond van artikel 7:21 lid 6 BW recht op een schadevergoeding gelijk aan het factuurbedrag ad € 1.808,00 om de gebreken te laten herstellen.
3.2.3
Verder maakt [eiseres] aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten hebben betrekking op werkzaamheden, die niet kunnen worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure. De gemaakte buitengerechtelijke incassokosten moeten worden begroot volgens de staffel.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de vordering van [eiseres] betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang – het volgende aangevoerd.
4.1.1
[gedaagde] noch [naam bedrijf 2] hebben de gemelde klachten kunnen beoordelen, zodat [gedaagde] bij gebrek aan wetenschap met betrekking tot de door [eiseres] gemelde klachten ontkent en betwist dat deze het gevolg zijn van het leggen van de vloer door [naam bedrijf 2] of de klachten anderszins zijn toe te rekenen aan [gedaagde] . Voor het geval dat [gedaagde] in verzuim is, ontkent en betwist [gedaagde] dat [eiseres] de overeenkomst heeft kunnen ontbinden aangezien de tekortkoming gezien haar geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Of hiervan sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In dit verband is van belang dat de klachten van [eiseres] zich kennelijk beperken tot de wijze waarop de vloer is gelegd; er bestaan voor zover [gedaagde] bekend, geen klachten over de geleverde vloer zelf, althans dergelijke klachten worden door [eiseres] niet gesteld. De kosten van de vloer bedragen € 1.558,70 en voor het leggen is een bedrag van € 250,00 in rekening gebracht. Een tekortkoning in de wijze waarop de vloer is gelegd, moet als zodanig gering worden aangemerkt dat de door [eiseres] gestelde tekortkoming van [gedaagde] bij het leggen van de vloer de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt.
4.1.2
Voor zover geoordeeld wordt dat [gedaagde] vanwege de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst schadeplichtig is geworden jegens [eiseres] , ontkent en betwist [gedaagde] dat de door [eiseres] geleden schade € 1.808,00 bedraagt. [eiseres] stelt dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en uit dien hoofde recht heeft op volledige restitutie van de koopsom van € 1.808,00. [eiseres] gaat er daarbij echter aan voorbij dat als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst, de rechtsgrond voor de nakoming daarvan in stand blijft, maar voor partijen een verbintenis tot ongedaan making van de reeds door hen ontvangen prestaties ontstaat. Voor zover de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, waarvan in het onderhavige geval sprake is aangezien door (of namens) [gedaagde] reeds een vloer werd gelegd in de woning van [eiseres] , treedt daarvoor in de plaats een vergoeding voor de waarde van de prestatie op het tijdstip van ontvangst. [eiseres] is daardoor tenminste een bedrag van € 1.558,70 verschuldigd als vergoeding voor de waarde van de door (of namens) [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst met [eiseres] verrichte prestatie c.q. de in de woning van [eiseres] gelegde vloer.
4.1.3
Verder is de subsidiaire vordering onvoldoende onderbouwd; nergens blijkt uit dat de kosten van herstel van de door (of namens) [gedaagde] gelegde vloer € 1.808,00 bedragen. Hiervoor is van belang dat artikel 7:21 lid 6 BW, in het geval het door [gedaagde] geleverde niet voldoet aan de overeenkomst en [gedaagde] in verzuim is bij de nakoming van die overeenkomst, aan [eiseres] de bevoegdheid geeft om herstel door een derde plaats te laten vinden en de kosten daarvan op [gedaagde] te verhalen. Door [eiseres] wordt evenwel niet gesteld, noch blijkt anderszins uit de inleidende dagvaarding dat herstel van de door (of namens) [gedaagde] gelegde vloerbedekking zal plaatsvinden door een derde, noch dat de daarmee gemoeide kosten € 1.808,00 bedragen. Dat de kosten van herstel van de door (of namens) [gedaagde] gelegde vloer € 1.808,00 bedragen, wordt door [gedaagde] dan ook uitdrukkelijk ontkend en betwist.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Allereerst wordt vastgesteld dat de overeenkomst die tussen partijen is gesloten zowel elementen van koop als van aanneming van werk bevat. Aangezien [gedaagde] handelt in de uitoefening van haar beroep en [eiseres] handelt als consument, zijn voor de beoordeling van het geschil de bepalingen omtrent consumentenkoop mede van toepassing.
5.2
Voor wat betreft de door [eiseres] gestelde gebreken wordt als volgt geoordeeld. Op grond van artikel 7:17 BW moet de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden. De koper mag op grond van de overeenkomst verwachten dat een zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan zij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Verder bepaalt artikel 7:18 lid 3 BW dat, indien in geval van een consumentenkoop de verkoper verplicht is zorg te dragen voor de installatie van de zaak en deze installatie ondeugdelijk is uitgevoerd, dit wordt gelijkgesteld aan een gebrek aan overeenstemming van de zaak aan de overeenkomst. Indien de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt en voorts herstel daarvan onmogelijk is dan wel de verkoper niet binnen een redelijke termijn de zaak heeft hersteld, dan heeft de koper ingevolge artikel 7:22 BW onder meer de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de afwijking van het overeengekomene, gezien haar geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.3
Voordat de vordering met betrekking tot ontbinding van de overeenkomst en tot veroordeling tot schadevergoeding kan worden beoordeeld dient zich eerst de vraag aan of de vloer na installatie de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan [eiseres] de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Bij de beoordeling van deze vraag geldt als uitgangspunt dat ingevolge artikel 7:18 lid 2 BW in geval van een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering van de zaak en installatie daarvan openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich hiertegen verzet. In onderhavige zaak vindt het bepaalde in artikel 7:18 lid 3 BW toepassing. De klachten van [eiseres] – waarvan [gedaagde] het bestaan op zichzelf niet betwist – hebben zich op 12 mei 2020 en dus binnen zes maanden na de installatie (11 mei 2020) geopenbaard. Consequentie hiervan is dat het wettelijke vermoeden van non-conformiteit moet worden aangenomen.
5.4
Vervolgens ligt de vraag voor of [eiseres] gerechtvaardigd tot buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst heeft mogen overgaan. [eiseres] mag op grond van artikel 7:22 BW de overeenkomst immers pas ontbinden nadat [gedaagde] de kans heeft gekregen om dingen te herstellen of te vervangen en [gedaagde] hierop niet heeft gereageerd of niet tot herstel is overgegaan. De kantonrechter is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] voldoende in de gelegenheid is gesteld om gebreken te herstellen. [gedaagde] heeft immers onweersproken gesteld dat het [eiseres] is die tot op heden afhoudt dat [gedaagde] het gebrek kan komen bekijken om te beoordelen wat er eventueel moet worden hersteld. Dit leidt tot de conclusie dat [eiseres] de tussen partijen gesloten overeenkomst niet buitengerechtelijk heeft kunnen ontbinden, zodat de primair gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.
5.5
Ook de subsidiaire vordering is niet voor toewijzing vatbaar. Om van de mogelijkheid tot herstel op grond van 7:21 lid 6 gebruik te kunnen maken, had [eiseres] eerst [gedaagde] schriftelijk moeten aanmanen tot herstel van de vloer en haar hiervoor een redelijke termijn dienen te gunnen. Uit de overgelegde stukken kan dit echter niet worden afgeleid, zodat [eiseres] geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding ter hoogte van de kosten van herstel.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zowel de primaire als subsidiaire vordering en de daarmee samenhangende nevenvorderingen worden afgewezen. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld. De proceskosten worden begroot op € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485