ECLI:NL:RBROT:2021:749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
C/10/610452 / KG ZA 20-1184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over spoedeisende vorderingen en incident tot voeging in bouwgeschil

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschappen BYLDIS PREFAB B.V., MEET RIVM CBG B.V. en DE GROOT & VISSER B.V. De eiseres in conventie, BYLDIS PREFAB B.V., heeft een spoedeisende vordering ingediend met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden in het kader van de bouw van een nieuwe huisvesting voor VWS/RIVM en CBG op het Science Park te Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouw zich in de afrondende fase bevindt en dat de opleverdatum op 31 augustus 2021 ligt. Indien deze datum niet wordt gehaald, kunnen er substantiële boetes van ongeveer € 4 miljoen per maand worden opgelegd. De onder-onderaannemer, DE GROOT & VISSER B.V., heeft het werk stopgezet, wat heeft geleid tot een patstelling tussen de partijen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het opschorten van de werkzaamheden in deze situatie disproportioneel is en heeft de vorderingen in conventie toegewezen, waarbij DGV is veroordeeld om de werkzaamheden te hervatten en binnen bepaalde termijnen te voltooien.

In reconventie heeft DGV vorderingen ingesteld, waaronder het verzoek om een voorschot op schadevergoeding en het stellen van een bankgarantie. Deze vorderingen zijn echter afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang en hardheid van de vordering aanwezig was. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en reconventie toegewezen aan BYLDIS, aangezien DGV als de in conventie in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bevat een uitvoerbaar bij voorraad verklaring voor de kostenveroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/610452 / KG ZA 20-1184
Vonnis in kort geding van 27 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BYLDIS PREFAB B.V.,
gevestigd te Veldhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. Exterkate te 's-Hertogenbosch,
met als partij die zich aan de zijde van eiseres in conventie, verweerster in reconventie, heeft gevoegd:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEET RIVM CBG B.V.,
gevestigd te Utrecht,
advocaten mrs. O. Vermeulen en M. de Zoete te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE GROOT & VISSER B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht.
Partijen worden hierna Byldis, MEET en DGV genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 januari 2021 met producties 1 tot en met 10
  • producties 11 tot en met 20 van Byldis
  • de incidentele conclusie tot voeging met producties 1 tot en met 12 van MEET
  • de eis in reconventie van DGV
  • producties 1 tot en met 57 van DGV
  • de mondelinge behandeling gehouden op 27 januari 2021
  • de pleitnota van Byldis
  • de pleitnota van DGV
  • de pleitnota van MEET.
1.2.
Aan het begin van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter het verzoek van MEET om zich in dit kort geding te voegen aan de kant van Byldis toegewezen. De proceskosten in het incident tot voeging worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Reden hiervoor is dat er nagenoeg geen debat over dit incident heeft plaatsgevonden en dat niet gezegd kan worden dat sprake is van een in het ongelijk gestelde partij. Nu de proceskosten worden gecompenseerd bestaat geen aanspraak op vergoeding van nakosten.
1.3.
Ten slotte is, mede in verband met de spoedeisendheid, vonnis bepaald op heden. Met instemming van partijen wordt volstaan met een - verkort - vonnis dat alleen een zeer korte motivering en het dictum bevat.

2..De beoordeling in conventie en in reconventie

In conventie

2.1.
De vorderingen in conventie tot uitvoering van de werkzaamheden als weergegeven in het petitum van de dagvaarding onder 1 en 2 worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum bepaald. Redengevend daarvoor is het volgende.
Die vorderingen zijn op de eerste plaats, gelet op de aard en de grondslag daarvan, evident spoedeisend. De bouw van de nieuwe huisvesting VWS/RIVM en CBG op het Science Park te Utrecht bevindt zich in de afrondende fase en het project dient op 31 augustus 2021 te worden opgeleverd. Als die datum niet wordt gehaald zullen zeer substantiële boetes worden verbeurd, onweersproken ter grootte van ca. € 4 miljoen per maand.
DGV (de onder-onderaannemer) heeft eind 2020 het werk stopgezet, zich beroepend op een opschortingsrecht, hoewel Byldis (de onderaannemer) het overgrote deel van de aanneemsom (ongeveer € 6,5 miljoen van de totale aanneemsom van afgerond € 7,5 miljoen) heeft voldaan. Ook een deel van het meerwerk is geaccordeerd en reeds betaald, maar er bestaan nog steeds geschillen over het meerwerk en over de scope. Verder geldt dat geschillen bestaan over bouwtijdverlenging en vertragingsschade. Alle partijen (ook MEET, de hoofdaannemer) waren daarvan op de hoogte en zijn steeds betrokken bij de termijnaanpassingen. Ten slotte is eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten (op 20 februari 2020) in welk kader ten gunste van DGV een parent-company-guarantee van afgerond € 1.1 miljoen is gesteld, die nog steeds bestaat.
Feit is dat partijen inmiddels in een patstelling zijn beland. Byldis is pas bereid enig bedrag aan DGV te betalen op het moment dat DGV het werk - dat wat het kritieke pad betreft in luttele weken voltooid moet kunnen worden - hervat en andersom geldt dat DGV pas het werk wil hervatten als Byldis nagenoeg de gehele door haar gepretendeerde vordering voldoet. Partijen zijn in dit verband vooralsnog niet in staat gebleken een regeling te treffen.
In die omstandigheden is het thans opschorten van de werkzaamheden voorshands disproportioneel. Dit geldt ook nu DGV kennelijk heeft aangekondigd dat zij het werk zou neerleggen als niet aan haar betalingsvordering zou worden voldaan.
In die situatie is een ordemaatregel gerechtvaardigd.
2.2.
Over de inhoud van de toe te wijzen vorderingen in conventie wordt het volgende overwogen.
2.2.1.
Met betrekking tot de montage van o.a. de kroon (petitum onder 1), acht de voorzieningenrechter het redelijk om een termijn van 5 weken voor de voltooiing van de werkzaamheden te bepalen. Die termijn gaat in op maandag 1 februari 2021. DGV heeft ter zitting verklaard in staat te zijn het werk met ingang van die datum te hervatten. Voorts is gebleken dat het afronden van de werkzaamheden aan o.a. de kroon redelijkerwijs mogelijk is binnen vijf weken. In het bepalen van de termijn heeft de voorzieningenrechter ermee rekening gehouden dat in week 10 van 2021 de topkraan, noodzakelijk voor het verrichten van de aan de orde zijnde werkzaamheden, van het werk verwijderd wordt. Voorts dienen Byldis en MEET voor zover nodig in praktische zin medewerking te verlenen.
2.2.2.
Met betrekking tot de montage van, kort gezegd, de zijwangen (petitum onder 2) acht de voorzieningenrechter redelijk om een termijn van 6 weken te bepalen voor de voltooiing van de werkzaamheden. Ook die termijn gaat in op 1 februari 2021. Ter zitting is gebleken dat, ongeacht of de werkzaamheden aan de zijwangen wel of niet in de scope zitten, de materialen die hiervoor nodig zijn nog niet voorhanden zijn. Deze moeten besteld worden en, net als met het voltooien van het werk, is ook daar tijd mee gemoeid, wat verder ook niet is betwist.
2.2.3.
De in beide gevallen gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd.
In reconventie
2.3.
De primaire vordering in reconventie tot het betalen van een voorschot op schadevergoeding wordt reeds vanwege het ontbreken van voldoende spoedeisend belang en de voor toewijzing in kort geding vereiste hardheid van de vordering afgewezen.
2.4.
Ook de primaire en subsidiaire vordering in reconventie tot het stellen van een bankgarantie voor een som van € 1.963.881,80 respectievelijk € 2.963.881,80 worden afgewezen. Het volgende is van belang.
Allereerst is het nog maar de vraag of aan de zijde van Byldis de verplichting bestaat om tot de afgifte van de primair en subsidiair gevorderde bankgarantie over te gaan. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de VMRG-voorwaarden niet van toepassing zijn in de rechtsverhouding tussen partijen.
Bovendien heeft MEET zich tot spoedige (naar gelang het vorderen van de werkzaamheden) rechtstreekse betaling aan DGV van het restant van de aanneemsom van € 885.927,24, exclusief btw, bereid verklaard. Dit blijkt uit de gewisselde concept tripartite vaststellingsovereenkomst van 15 januari 2021 en de uitlatingen ter zitting van de aanwezige vertegenwoordigingsbevoegde projectdirecteur van MEET ([naam]).
Verder is ook in dit verband van belang dat als resultaat van de regeling die partijen eerder hebben bereikt, en die heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst van 20 februari 2020, Byldis, zoals eerder opgemerkt, een concerngarantie/parent-company-guarantee ten bedrage van afgerond € 1,1 miljoen heeft doen afgeven aan DGV. Niet in geschil is dat deze zekerheid nog intact is. Dat deze niet genoegzaam zou zijn is onvoldoende aannemelijk, tegen de achtergrond van de omstandigheid dat dit een eerst nu ingenomen standpunt is - destijds werd deze kennelijk wel genoegzaam geacht - dat verder ook nauwelijks onderbouwd is.
Daarmee heeft DGV in totaal dus per saldo reeds zekerheid van ongeveer € 2 miljoen wat aansluit bij de hoogte van de primair gevorderde bankgarantie. Ten aanzien van het daarboven subsidiair meer gevorderde aan zekerheid geldt dat niet zonder meer aannemelijk is dat DGV voor een dergelijk bedrag een serieuze vordering aan meerwerk en vertragingsschade op Byldis heeft.
Proceskosten in conventie en in reconventie
2.5.
DGV wordt als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Byldis worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 85,81
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.732,81
2.6.
MEET heeft in de hoofdzaak van DGV geen kostenveroordeling gevraagd, zodat daartoe niet wordt overgegaan.
2.7.
DGV wordt als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Byldis worden begroot op € 490,00 (factor 0,5 × tarief € 980,00) aan salaris advocaat.

3..De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident tot voeging
3.1.
compenseert de proceskosten in het incident tot voeging,
in conventie
3.2.
veroordeelt DGV om de montage van 1) de 2e huidgevelelementen van de kroon van de toren, 2) de drukschotten van de toren en de SL, en 3) de dakranden van de 2e huidgevel van de toren en de SL, uiterlijk maandag 1 februari 2021 te hervatten, en zonder opschorting dan wel onderbreking anderszins van die werkzaamheden (behoudens overmacht), binnen vijf werken na 1 februari 2021 voltooid te hebben,
3.3.
veroordeelt DGV om de in posten 1.2C en 1.4A+B van bijlage 2B van de ten processe bedoelde D&B overeenkomst genoemde werkzaamheden uiterlijk op maandag 1 februari 2021 aan te vangen/te hervatten, en zonder opschorting dan wel onderbreking anderszins van die werkzaamheden (behoudens overmacht), binnen zes weken na 1 februari 2021 voltooid te hebben,
3.4.
veroordeelt DGV om aan Byldis, na betekening van dit vonnis, een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 3.2 en/of 3.3 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van in totaal (3.2 en 3.3 samen) € 1.000.000,00 is bereikt,
3.5.
veroordeelt DGV in de proceskosten, aan de zijde van Byldis tot op heden begroot op € 1.732,81,
3.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af,
3.9.
veroordeelt DGV in de proceskosten, aan de zijde van Byldis tot op heden begroot op € 490,00,
3.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.1734/106