In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen de Stichting Havensteder en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres, Havensteder, heeft een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van [gedaagde 1] c.s. van € 6.165,13. De gedaagden zijn in gebreke gebleven met de betaling van de huur, ondanks aanmaningen en sommatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juli 2021 is een minnelijke regeling getroffen tussen Havensteder en [gedaagde 1], waarbij [gedaagde 1] zich heeft verplicht om een betalingsregeling te treffen voor de huurachterstand. De kantonrechter heeft verstek verleend tegen [gedaagde 2], die niet is verschenen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, indien [gedaagde 1] de betalingsregeling niet nakomt, de huurovereenkomst zal worden ontbonden en ontruiming van het gehuurde zal plaatsvinden. De rechter heeft de vordering van Havensteder toegewezen, met uitzondering van de vorderingen tegen [gedaagde 2], omdat deze niet meer in het gehuurde woont en geen belang heeft bij de ontbinding van de overeenkomst. De rechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de kosten, met de mogelijkheid voor [gedaagde 1] om in termijnen te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.