ECLI:NL:RBROT:2021:751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
C/10/611223 / KG ZA 21-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van processtukken in kort geding met betrekking tot bewindvoering en ondercuratelestelling

In deze zaak, die op 14 januari 2021 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser, de vader van gedaagde, de afgifte van processtukken die verband hielden met zijn bewindvoering. Eiser, die lijdt aan ernstige gezondheidsproblemen waaronder de ziekte van Alzheimer, had eerder een bewind ingesteld waarbij gedaagde als bewindvoerder was benoemd. Eiser verzocht de rechtbank om de afgifte van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die leidde tot de beschikking van 8 mei 2019, evenals alle correspondentie met de kantonrechter. Gedaagde voerde verweer tegen deze vordering.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser, ondanks dat zijn goederen onder bewind waren gesteld, recht had op de gevraagde afgifte van de processtukken. De spoedeisendheid van de vordering werd erkend, gezien de aanstaande zitting bij de kantonrechter. De voorzieningenrechter geloofde de advocaat van eiser, mr. Ch.M. van Beuningen, dat hij op 20 november 2020 de opdracht had gekregen om voor eiser op te treden. De rechter oordeelde dat eiser belang had bij de afgifte van het verzoekschrift tot omzetting van het bewind in ondercuratelestelling, maar dat de gevraagde afgifte van andere stukken niet kon worden toegewezen, omdat het belang niet voldoende was onderbouwd.

Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld om binnen één dag na betekening van het vonnis het verzoek tot omzetting van het bewind in curatele aan eiser over te leggen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken op 14 januari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/611223 / KG ZA 21-18
Vonnis in kort geding van 14 januari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. Ch.M. van Beuningen te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2021
  • producties 1 tot en met 12 van [eiser]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 13 januari 2021.
1.2.
Het bezwaar dat mr. Van Beuningen ter zitting heeft gemaakt tegen de aanwezigheid in het publiek van de partner van [gedaagde] , heeft de voorzieningenrechter niet gehonoreerd. Een kort gedingzitting is immers openbaar.
1.3.
Ten slotte is, mede in verband met de spoedeisendheid, vonnis bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[eiser] is de vader van [gedaagde] [eiser] heeft ernstige gezondheidsproblemen. Bij hem is onder meer de ziekte van Alzheimer vastgesteld.
2.2.
Bij beschikking van 8 mei 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Den Haag alle goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser] onder (beschermings)bewind gesteld met benoeming van [gedaagde] tot bewindvoerder.
2.3.
Bij verzoek van 1 juni 2020 heeft [eiser] de kantonrechter te Den Haag verzocht tot benoeming van de heer [naam bewindvoerder] tot bewindvoerder in plaats van [gedaagde] De heer [naam bewindvoerder] heeft zich daartoe bereid verklaard. De kantonrechter heeft [gedaagde] om zijn zienswijze gevraagd.
2.4.
Bij verzoekschrift van 17 juni 2020 heeft [gedaagde] verzocht tot omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling van [eiser]
2.5.
In oktober 2020 en op 20 november 2020 had [eiser] , in aanwezigheid van mevrouw [naam persoon] , zijn mantelzorger en beweerdelijke levensgezel, een afspraak met mr. Van Beuningen. Op 20 november 2020 heeft mr. Van Beuningen zich in een brief gericht aan team kanton te Den Haag in de onder 2.3 bedoelde procedure gesteld namens [eiser]
2.6.
[eiser] is bij brief van 14 december 2020 opgeroepen om te verschijnen ter zitting van 21 januari 2021 te 13:55 uur, te houden voor de kantonrechter te Den Haag, ter behandeling van de onder 2.3 en 2.4 bedoelde verzoeken.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis:
[gedaagde] te bevelen het proces-verbaal over te leggen van de mondelinge behandeling die heeft geleid tot de beschikking van 8 mei 2019, en ook alle correspondentie met de kantonrechter, een en ander voorzien van een lijst, en voorts zijn verzoek tot het omzetten van het bewind in curatele;
een en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,00 per dag of overtreding met een maximum van € 20.000,00, althans een dwangsom en een maximum als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Gegeven is dat de goederen van [eiser] onder bewind zijn gesteld van [gedaagde]
4.2.
Een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld, mist ten aanzien van de onder bewind gestelde goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid. Dat brengt mee dat een rechthebbende met betrekking tot die goederen niet als eisende of verwerende formele partij in rechte op kan treden.
In dit geval heeft de door [eiser] ingestelde vordering geen betrekking op zijn onder bewind gestelde goederen, maar op de afgifte van processtukken. Weliswaar wordt de afgifte gevraagd met het oog op een procedure die het ingestelde bewind aangaat, maar dat maakt [eiser] in dit geval nog niet procesonbevoegd. [eiser] wordt dus ontvangen in zijn vordering.
4.3.
Zoals hiervoor overwogen, vraagt [eiser] afgifte van processtukken die hij stelt nodig te hebben ter voorbereiding op de geplande behandeling van de hiervoor onder 2.3 en 2.4 bedoelde verzoeken bij de kantonrechter te Den Haag van 21 januari 2021. Gelet op de korte tijdspanne tot aan die zitting is in voldoende mate de spoedeisendheid van [eiser] bij zijn vordering gegeven.
4.4.
Aannemelijk is dat de gevraagde stukken tot op heden, ondanks herhaaldelijke verzoeken aan de griffie kanton, door [eiser] noch door zijn advocaat zijn ontvangen. Opgemerkt zij voorts dat de voorzieningenrechter mr. Van Beuningen op zijn woord gelooft dat hij op 20 november 2020 van [eiser] de opdracht heeft gekregen om voor hem op te treden en dat daartoe aan hem een beperkte volmacht is verstrekt, waarna mr. Van Beuningen zich heeft gesteld.
4.5.
De vraag die voorligt is of [eiser] rechtens relevant belang heeft bij de gevorderde afgifte van de hierna opgesomde stukken.
4.5.1.
Ten aanzien van de afgifte van
het proces-verbaal van de zitting van 7 mei 2019in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 8 mei 2019 is gebleken dat, na navraag door de advocaat van [eiser] bij de griffie kanton, een uitgewerkt proces-verbaal niet voorhanden is. Geconstateerd is dat [gedaagde] bij het ontbreken daarvan daarom ook niet tot de gevraagde afgifte kan worden veroordeeld. Namens [eiser] is daarop het deel van de vordering dat ziet op de afgifte van het proces-verbaal ingetrokken.
4.5.2.
Ter zitting heeft de advocaat van [eiser] onvoldoende duidelijk gemaakt wat het belang van [eiser] is bij de afgifte van de
met de kantonrechter gevoerde correspondentie in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 8 mei 2019 met daarbij een (opsommings-)lijst. Op basis van de beperkte toelichting die mr. Van Beuningen desgevraagd pas ter zitting heeft gegeven is bij de voorzieningenrechter de indruk ontstaan dat dit deel van de vordering is gebaseerd op het onzekere, niet met stukken onderbouwde, vermoeden dat er ‘meer aan de hand’ is en dat informatie wordt achtergehouden. Indien en voor zover deze stukken al bestaan, is dit te weinig om op dit moment de afgifte toe te staan.
4.5.3.
Dat [eiser] , met het oog op artikel 6 EVRM, belang heeft bij
de afgifte van het verzoekschrift tot omzetting van het bewind in zijn ondercuratelestellingdat 21 januari 2021 wordt behandeld is evident. Gelet op de toezegging van [gedaagde] ter zitting dat hij een veroordeling zonder meer zal nakomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het opleggen van de gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming niet nodig is.
4.6.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen en mede gelet op de familierelatie tussen partijen, worden de proceskosten gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één dag na betekening van dit vonnis tot afgifte van het verzoek van 17 juni 2020 tot omzetting van het bewind in curatele aan [eiser] over te gaan,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2021.1734/1573