ECLI:NL:RBROT:2021:7623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/621347 / FT EA 21/831
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot faillietverklaring op eigen aangifte wegens onvoldoende baten en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van een schuldenaar tot faillietverklaring op eigen aangifte. De verzoeker had op 2 juli 2021 een eigen aangifte ingediend, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De verzoeker verklaarde dat zijn eerdere faillissement recentelijk was opgeheven wegens gebrek aan baten en dat hij voornemens was een akkoord aan zijn schuldeisers aan te bieden. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende activa aanwezig waren om de kosten van het faillissement te dekken, zoals vereist door artikel 18 van de Faillissementswet. De rechtbank stelde vast dat het bedrag van € 50.000, dat door de echtgenote van de verzoeker beschikbaar was gesteld, niet tot het vermogen van de verzoeker behoorde en dus niet als bate kon worden aangemerkt.

De rechtbank overwoog verder dat het verzoek tot faillietverklaring geen ander doel diende dan het openen van de mogelijkheid tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, terwijl natuurlijke personen rechtstreeks in aanmerking kunnen komen voor deze regeling. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot faillietverklaring niet was bedoeld om de schuldenaar te beschermen tegen zijn schuldeisers, maar eerder om een andere route te kiezen om zijn financiële problemen op te lossen. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
[naam]
wonende te [plaats] ,
verzoeker,
strekkende tot zijn faillietverklaring op eigen aangifte.

1.De procedure

Verzoeker heeft 2 juli 2021 een eigen aangifte faillietverklaring ingediend. Daarop is hij op 13 juli 2021 in raadkamer gehoord. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Verzoeker verklaart dat zijn faillissement recentelijk is opgeheven wegens gebrek aan baten. Verzoeker was voornemens in zijn faillissement een akkoord aan zijn concurrente schuldeisers aan te bieden. Tot een concreet voorstel is het destijds niet gekomen. Uiteindelijk heeft zijn echtgenote op 24 juni 2021 een tweetal panden verkocht waardoor er een bedrag is vrijgekomen van € 50.000 om aan zijn schuldeisers aan te bieden. Dat bedrag, en eveneens een bedrag van € 5.000 ter dekking van de kosten van het faillissement, wordt beschikbaar gehouden op een rekening van zijn echtgenote. Het totaal aan schulden ligt volgens verzoeker rond de € 1.200.000,--. Verzoeker heeft eveneens aangegeven in aanmerking te willen komen voor de WSNP. Het aanbieden van het akkoord binnen de WSNP zou de schuldeisers meer opleveren. Er zijn volgens schuldenaar de afgelopen jaren geen schulden ontstaan die niet te goeder trouw waren. Een verzoek tot omzetting in het faillissement had volgens verzoeker destijds geen zin, nu de curator in 2018 heeft aangegeven niet positief te zullen adviseren op dit verzoek.

3.De beoordeling

Het staat vast dat schuldenaar op 4 april 2017 in staat van faillissement is verklaard en dat dit faillissement (nadat het Gerechtshof Den Haag het vonnis van deze rechtbank van 21 mei 2021 op 28 juni 2021 heeft bekrachtigd) op 21 mei 2021 bij gebrek aan baten is opgeheven.
Ter zitting van 13 juli heeft schuldenaar verklaard dat hij niet tegen het arrest van het Gerechtshof in cassatie is gegaan.
Nadat een eerder faillissement is geëindigd door opheffing bij gebrek aan baten kan
op grond van artikel 18 tweede alinea van de Faillissementswet een nieuw faillissement op eigen aangifte slechts worden uitgesproken indien een schuldenaar kan aantonen dat er voldoende baten zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden. Dit geldt in dit geval temeer nu het vorige faillissement zo recentelijk is opgeheven. Verzoeker heeft in zijn verzoek aangegeven dat er thans geen actief aanwezig is, zodat niet aan het vereiste van artikel 18 Faillissementswet is voldaan. Dat zijn echtgenote € 50.000 ter beschikking wil stellen ten behoeve van een crediteurenakkoord maakt dit niet anders nu het beschikbaar gestelde bedrag niet tot zijn vermogen behoort (maar tot dat van zijn echtgenote met wie hij op huwelijkse voorwaarden is gehuwd) en dus ook geen bate van verzoeker is. Bovendien zit aan dit bedrag duidelijk de voorwaarde van een crediteurenakkoord verbonden. Dat zou betekenen dat als het akkoord niet wordt aangenomen of niet wordt gehomologeerd, dit bedrag (klaarblijkelijk) ook niet beschikbaar komt. Bij deze stand van zaken, gegeven het beperkte toetsingskader van art. 18 Faillissementswet, kan tot geen andere beslissing worden gekomen dan afwijzing van het verzoek.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, gelet op de stellingen van verzoeker, het onderhavige verzoek geen ander doel dient dan de mogelijkheid te openen om door middel van een omzettingsverzoek als bedoeld in artikel 15b Faillissementswet tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Dit terwijl natuurlijke personen rechtstreeks in aanmerking (kunnen) komen voor de schuldsaneringsregeling. Het onderhavige verzoek is klaarblijkelijk gericht op het ontlopen van het minnelijk traject dat aan een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling vooraf gaat. Daarmee maakt verzoeker met een ander doel gebruik van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen, dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend.
Verzoeker heeft verder nog ter zitting verklaard dat hij belang heeft bij een faillissement omdat er één schuldeiser is die niet wenst mee te werken aan een crediteurenakkoord. Wat daar ook van zij, een faillissement heeft niet als doel de schuldenaar te beschermen tegen zijn schuldeisers en/of hulp te bieden bij het oplossen van zijn financiële problemen. Een eventueel betalingsvoorstel aan zijn schuldeisers kan verzoeker ook buiten faillissement aan zijn schuldeisers doen.
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek tot faillietverklaring worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 20 juli 2021 gegeven door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier. [1]