Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam gedaagde 1],
[naam gedaagde 2],
1..De procedure
- de dagvaarding van 23 december 2019, met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van repliek in conventie alsmede antwoord in reconventie, met producties 9 tot en met 12;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in reconventie, met producties 5 tot en met 10;
- de conclusie van dupliek in reconventie, met producties 1 en 2;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 16 september 2020 waarin een mondelinge behandeling via
- de brief van mr. Van Lith namens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van 25 september 2020 met het verzoek de mondelinge behandeling niet per skype maar fysiek te houden, welk verzoek is ingewilligd op 29 september 2020;
- de brief van de rechtbank van 6 oktober 2020 waarin opgave is gedaan van de ter zitting te bespreken onderwerpen;
- het B16-formulier van 22 oktober 2020 van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] met producties 11 tot en met 17;
- de spreekaantekeningen van mr. Hoogendam ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de spreekaantekeningen van mr. Vink ten behoeve van de mondeling behandeling;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 november 2020;
- de in reactie op het proces-verbaal ingekomen fax van 17 december 2020 van mr. Vink.
2..De feiten
3..Het geschil
in conventie
4..De beoordeling
in conventie
€ 3.222,00(3,0 punten × € 1.074,00)
Verhuurder verklaart te hebben verhuurd aan huurder en huurder verklaart te huren van verhuurder de woning, staande en gelegen te [adres] (…)’. Uit de tekst van de huurovereenkomst blijkt niet dat het meubilair onderdeel uitmaakte van het gehuurde en dat de huurprijs mede zag op het gebruik daarvan. De verwijzing van [naam verweerder] naar een ongedateerde inventarislijst met meubilair kan hem niet baten omdat (mede op basis van zijn eigen stellingen) vast staat dat deze lijst niet als bijlage bij de huurovereenkomst(en) is gevoegd en omdat [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] hebben bestreden dat zij deze lijst hebben ontvangen. Gelet op het voorgaande bestaan onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat het meubilair van [naam verweerder] deel uitmaakte van het gehuurde en dat de waarborgsom aldus mede ten behoeve van het meubilair heeft gestrekt. Nu niet anderszins is gesteld of gebleken dat [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] tekort zijn geschoten in hun opleveringsverplichting van het gehuurde moet het ervoor worden gehouden dat zij het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst correct hebben opgeleverd. [naam verweerder] moet aldus de waarborgsom van € 1.000,00 terugbetalen aan [naam eiseres].