ECLI:NL:RBROT:2021:7714
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2020. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J. Wilhelmy-Damsté, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, die de waarde van de onroerende zaak op € 299.000,- heeft vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 235.000,- bedraagt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 30 juni 2021 gehouden, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de waardepeildatum van 1 januari 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, door gebruik te maken van een taxatierapport en verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergelijkingsobjecten, waaronder een specifiek object dat als het beste vergelijkbaar werd beschouwd, voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak van eiser.
De rechtbank heeft de stellingen van eiser, waaronder de kwaliteit van de onroerende zaak en de invloed van verduurzamingen op de waarde, niet gevolgd. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de onroerende zaak een lagere waarde zou hebben dan vastgesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.