ECLI:NL:RBROT:2021:7733
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2020. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, die de waarde van de onroerende zaak op € 451.000,- heeft vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 408.000,- bedraagt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 30 juni 2021 gehouden, waarbij de eiser en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten die rond de waardepeildatum zijn verkocht. Eiser heeft enkele vergelijkingsobjecten aangedragen, maar de rechtbank oordeelt dat de verkoopcijfers van deze objecten te ver van de waardepeildatum liggen om als representatief te worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, onderbouwd door een taxatierapport en een waardematrix.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten en de methodiek van waardebepaling adequaat zijn. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de onroerende zaak minder doelmatig is dan een gemiddelde woning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.