ECLI:NL:RBROT:2021:7767

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
22/004055-16 / VI-99/000849-44
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 54 maanden had gekregen, was op 3 februari 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar had zich niet gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht bij Reclassering Nederland, een drugs- en alcoholverbod, en een locatiegebod met elektronisch toezicht. De proeftijd was eerder verlengd en de voorwaardelijke invrijheidstelling was gedeeltelijk herroepen vanwege overtredingen van de voorwaarden.

Op 23 juni 2021 diende het openbaar ministerie een vordering in om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten, ondersteund door rapporten van de reclassering en de inrichting waar de veroordeelde verbleef. Tijdens de zitting op 21 juli 2021 werd de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsvrouw. De reclassering concludeerde dat de risico's niet voldoende konden worden beheerst en dat de veroordeelde zich niet gemotiveerd had getoond om aan de voorwaarden te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde meerdere kansen had gekregen, maar deze niet had benut. De rechtbank concludeerde dat er geen vertrouwen was dat de voorwaardelijke invrijheidstelling onder voorwaarden zou kunnen plaatsvinden zonder dat het recidiverisico voldoende zou worden ingeperkt.

De rechtbank heeft daarom de vordering van het openbaar ministerie toegewezen en beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege blijft. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000849-44
Parketnummer: 22/004055-16
Datum uitspraak: 21 juli 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsvrouw mr. Y.L. Zandbergen, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 mei 2017, is aan
de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 54 maanden, met aftrek van
voorarrest.
Over deze straf is de voorwaardelijke invrijheidstelling per 30 november 2019 verleend. De
veroordeelde is feitelijk in vrijheid gesteld op 3 februari 2020.
Hieraan zijn, kort samengevat, de volgende bijzondere voorwaarden gesteld:
• een meldplicht bij Reclassering Nederland;
• meewerken aan ambulante behandeling;
• een drugs- en/of alcoholverbod;
• een contactverbod met [naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] ;
• een locatiegebod ondersteund door middel van elektronisch toezicht;
• een locatieverbod rondom de plaats delict;
• opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
• overige voorwaarden betreffende het gedrag, bestaande uit:
- medewerking verlenen aan (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van
woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
- tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het
toezicht en de behandeling;
- geven van openheid van zaken ten aanzien van de financiële situatie;
- medewerking verlenen aan maatschappelijke begeleiding door Humanitas Homerun (of
soortgelijke instantie);
- meewerken aan de HIT-aanpak.
De proeftijd is ingegaan op 3 februari 2020 en bedroeg 365 dagen. Bij uitspraak van de
meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2021 is de
proeftijd verlengd met een periode van 730 dagen.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van
26 november 2020 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor de
duur van 120 dagen in verband met het overtreden van de bijzondere voorwaarden. De
nieuwe datum van voorwaardelijke invrijheidstelling was 2 maart 2021. De rechter-
commissaris heeft op 23 maart 2021 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling
bevolen omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de aan hem opgelegde
bijzondere voorwaarden.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2021 is de voorwaardelijke gedeeltelijk herroepen voor de duur van 120 dagen in verband met het overtreden van de bijzondere voorwaarden.
De veroordeelde komt opnieuw in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 24 juli 2021.

Vordering

Op 23 juni 2021 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van 14 mei 2021 van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering) en het advies van 10 juni 2021 van de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 21 juli 2021. De officier van justitie mr. R.P. van Loon en de veroordeelde (middels videoverbinding), bijgestaan door de raadsvrouw zijn gehoord. De deskundige [naam deskundige] , reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, is, hoewel behoorlijk oproepen, niet verschenen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De veroordeelde heeft verscheidene kansen gekregen, maar niet benut. Hij komt afspraken niet na, heeft geen zelfinzicht, neemt geen verantwoordelijkheid en inhoudelijk zijn er geen ingangen meer om aan gedragsverandering te werken.
De veroordeelde en de raadsvrouw hebben verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde wel degelijk intrinsiek gemotiveerd is om mee te werken aan verdere begeleiding en behandeling en zich te houden aan de voorwaarden. Hij heeft echter de afgelopen periode onvoldoende de kans gekregen dat aan te tonen. De veroordeelde onderkent dat hij behandeling nodig heeft. Het is ook voor de samenleving van belang dat hij die behandeling ondergaat. Gelet hierop is het van belang dat hem nog een laatste kans wordt geboden.

Ontvankelijkheid

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

Beoordeling

In haar rapport concludeert de reclassering dat zij geen mogelijkheden ziet om de risico’s tijdens de proeftijd met bijzondere voorwaarden voldoende te beperken. De reclassering heeft vele malen getracht door het inzetten van interventies om de veroordeelde een traject aan te bieden met de intentie een veranderingsproces te bewerkstelligen gericht op het verminderen van de risico’s en het ontwikkelen van beschermende factoren. Op het volgen van de COVA+ training en het gegeven dat de veroordeelde redelijk meedraait in de penitentiaire inrichting (PI) na, heeft de veroordeelde zich uiteindelijk aan alle afspraken en voorwaarden onttrokken of deze overtreden gedurende de vele herkansingen en de verschillende begeleidingspogingen.
De veroordeelde vertoont sociaal wenselijk gedrag wanneer hij zegt wel mee te willen werken, wat lijkt te zijn ingegeven door zijn verblijf in detentie. Het wordt ook niet onderbouwd door feitelijk gedrag. De veroordeelde is hierin niet beïnvloedbaar gebleken. Het wederom inzetten van ambulante begeleiding wordt dan ook niet meer haalbaar en verantwoord geacht. Gelet hierop adviseert de reclassering tot afstel van de VI.
De PI adviseert eveneens tot afstel van de VI gelet op de eerder verleende kansen die de veroordeelde heeft gekregen en het feit dat hij zich wederom niet aan de opgelegde voorwaarden heeft gehouden.
Op 26 november 2020 en op 19 april 2021 heeft deze rechtbank eerder ingediende vorderingen tot een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de veroordeelde toen de bijzondere voorwaarden meermalen had overtreden. Omdat het ingezette begeleidingstraject door de gebrekkige medewerking van de veroordeelde onvoldoende van de grond was gekomen, is vervolgens de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling op 19 januari 2021 met 730 dagen verlengd. De rechtbank heeft in deze uitspraken benadrukt dat het aan de veroordeelde was om te laten zien dat hij gemotiveerd was om de gestelde voorwaarden na te leven en om de begeleiding die hem werd geboden aan te grijpen.
De rechtbank moet echter concluderen dat de veroordeelde zich ook in de thans aan de orde zijnde periode niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden en zich zo wederom niet voldoende gemotiveerd heeft getoond in het voor hem uitgezette traject. De veroordeelde heeft de nodige kansen gekregen van zowel de rechtbank, alsook de reclassering, maar heeft deze kansen niet benut. De veroordeelde stelt weliswaar gemotiveerd te zijn, maar dit blijkt niet uit zijn gedrag. In dit verband wijst de rechtbank erop dat de veroordeelde ook in de korte periode dat hij weer gedetineerd was hij meerdere disciplinaire straffen heeft gekregen, onder meer wegens het uitschelden van inrichtingspersoneel en het oppakken en meenemen van een op de luchtplaats gegooid pakketje met een handelshoeveelheid softdrugs. Gelet op al het voorgaande bestaat bij de rechtbank geen vertrouwen dat door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven voldoende kan worden ingeperkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de VI achterwege dient te blijven en zal daartoe de vordering van de officier van justitie toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
Deze beslissing is genomen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en P. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2021.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak mede te
ondertekenen.