ECLI:NL:RBROT:2021:7774

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
FT RK 21-170
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillissementsverklaring en beoordeling van vorderingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillissementsverklaring. De verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had verzet aangetekend tegen het vonnis van 18 mei 2021, waarbij zij in staat van faillissement was verklaard op verzoek van een andere besloten vennootschap. De rechtbank ontving het verzetschrift op 1 juni 2021 en de behandeling vond plaats op 3 augustus 2021. Tijdens de zitting zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten, en de curator was ook aanwezig.

De verzoekster betwistte de vorderingen van de verweerster, die voortvloeiden uit een vaststellingsovereenkomst en andere facturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster niet in staat was om met de verweerster tot een betalingsregeling te komen en dat er meerdere onbetaalde vorderingen waren. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekster en de verweerster zorgvuldig gewogen, waarbij de verzoekster haar betalingsverplichtingen betwistte op basis van een overeenkomst uit 2018.

De rechtbank concludeerde dat de verweerster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vorderingen en dat de verzoekster tijdig verzet had ingesteld. Echter, de rechtbank oordeelde dat er summierlijk bewijs was voor de vordering van de Belastingdienst en dat de verzoekster in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waarmee de faillissementsverklaring in stand bleef.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Verzet ongegrond
insolventienummer [nummer]
uitspraakdatum: 6 augustus 2021
Vonnis op het verzoekschrift van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X]
kantoorhoudende te [adres] ,
[plaats] ,
statutair gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat: mr. S.R. van der Boom,
strekkende tot vernietiging van het vonnis van deze rechtbank van 18 mei 2021, waarbij verzoekster, op verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y]
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. L.S. Kerkman,
in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. M. Aukema tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. R.R.M. van den Heuvel als curator.

1.De procedure

Het verzetschrift is op 1 juni 2021 ter griffie ontvangen.
De behandeling van het verzetschrift stond gepland op 16 juli 2021, 10:00 uur. Op verzoek van partijen is, in verband met vergaand minnelijk overleg, de behandeling aangehouden naar 3 augustus 2021, 14:00 uur.
Bij e-mailberichten van 2 augustus 2021 hebben partijen nadere producties overgelegd. Bij brief van 2 augustus 2021 heeft de curator, mr. R.R.M. van den Heuvel zijn advies, met producties, aan de rechtbank doen toekomen.
Ter terechtzitting van 3 augustus 2021 zijn verschenen mr. S.R. van der Boom, mr. L.S. Kerkman, alsmede mr. R.R.M. van den Heuvel vergezeld van mr. K Moonen.
Teneinde verzoekster in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de ter terechtzitting aangevoerde steunvorderingen alsmede de bij de curator ingediende vorderingen, met name de vordering van de Belastingdienst, heeft verzoekster de gelegenheid gekregen uiterlijk op 4 augustus 2021 haar standpunt daarover aan partijen en de rechtbank te sturen.
Op 4 augustus 2021 is het schriftelijk standpunt van verzoekster ontvangen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Voor de uitgebreide standpunten van partijen en de curator verwijst de rechtbank naar de
overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting.
Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat de vordering van verweerster van € 200.000,-, voortvloeiend uit de vaststellingsovereenkomst van 14 december 2020, gesloten tussen verweerster enerzijds en verzoekster, [Z] ., en de heer [naam] , anderzijds, niet wordt betwist. Het niet gelukt is om met verweerster tot een betalingsregeling te komen. De bij de behandeling van het faillissementsverzoek aangevoerde steunvorderingen, te weten twee vorderingen uit hoofde van facturen van [L] van respectievelijk € 4.410,00 en
€ 5.915,00, worden door verzoekster wel betwist. Verzoekster verwijst naar de door haar overgelegde overeenkomst van 16 januari 2018 (productie 2), naar welke overeenkomst ook wordt verwezen in de betreffende facturen. Uit de overeenkomst blijkt volgens verzoekster dat [L] geen rechtsrelatie is aangegaan met verzoekster maar met [Z] . Verzoekster is ook later geen contractspartij geworden. Verzoekster zou dan ook geen betalingsverplichting hebben jegens verweerster. Verzoekster betwist dat uit de e-mail van 6 april 2019, die door verweerster ter zitting is overgelegd, zou blijken dat verzoekster een betalingsverplichting op zich heeft genomen ten aanzien van de betreffende facturen.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst onmiddellijk na het sluiten daarvan al niet is nagekomen. Er is een heel voortraject van toezeggingen en beloftes die niet worden nagekomen. [L] heeft wel degelijk gefactureerd aan verzoekster en deze facturen zijn onbetaald gebleven. Uit het uittreksel van het [C] van 2 augustus 2021 blijkt dat [Z] op 6 augustus 2019 is ontbonden. De diensten die [L] heeft geleverd, zijn geleverd aan verzoekster. Dat is niet op basis van de door verzoekster overgelegde overeenkomst, maar op basis van een overeenkomst van 2 mei 2019. Daarnaast heeft de bestuurder van verzoekster, de heer [naam] , in zijn email bericht van 6 april 2019 gevraagd om facturen te richten aan verzoekster. Ter terechtzitting van 3 augustus 2021 voert verweerster aan dat naast de genoemde steunvorderingen er nog twee onbetaald gelaten vorderingen zijn op verzoekster. Dat betreft de vorderingen van [O] en [R] . Volgens verweerster verkeert verzoekster in de toestand te hebben opgehouden te betalen, hetgeen ook blijkt uit het feit dat verzoekster ook meerdere andere schuldeisers onbetaald laat.
De curator verwijst naar zijn aan de rechtbank uitgebrachte advies van 2 augustus 2021. Hij benadrukt dat voor zijn salaris, hoewel daarom diverse malen is verzocht, nog geen zekerheid is gesteld. Daarnaast hebben diverse andere schuldeisers hun vorderingen bij de curator ingediend. Het gaat om een preferente vordering van de Belastingdienst van €136.434,00 en in totaal € 240.799,42 aan vorderingen van concurrente schuldeisers (waaronder de vordering van verweerster).
Na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, reageert verzoekster bij brief van 4 augustus 2021 op de ter terechtzitting van 3 augustus 2021 vermelde steunvorderingen van [O] en [R] . Deze steunvorderingen worden door verzoekster betwist. Omdat de steunvorderingen niet zijn onderbouwd en er geen stukken van zijn overgelegd, is het verzoekster niet duidelijk uit welken hoofde er een betalingsverplichting zou zijn. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat aan het vereiste van pluraliteit van schuldeisers niet is voldaan.
Volgens verzoekster dient het vonnis van 18 mei 2021 vernietigd te worden.

3.De beoordeling

Het verzetschrift is op 1 juni 2021 ter griffie ontvangen zodat verzoekster tijdig verzet heeft ingesteld en ontvankelijk is in haar verzoek.
De rechtbank dient te beoordelen of op dit moment – de beoordeling van het verzet – summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de aanvraagster van het faillissement en of gefailleerde verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, aan de hand van de thans geldende feiten en omstandigheden. Er vindt dus een toetsing “ex nunc” plaats (zie het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1473).
De rechtbank stelt allereerst vast dat het vorderingsrecht van aanvraagster (voldoende summierlijk) vast is komen te staan, nu verzoekster het vorderingsrecht niet heeft betwist en ter zitting heeft erkend.
De ten tijde van de behandeling van het faillissementsverzoek aangevoerde en thans herhaalde steunvorderingen worden door verzoekster gemotiveerd en gedocumenteerd betwist. Verzoekster heeft onder verwijzing naar de overeenkomst van 16 januari 2018 betwist dat er op haar een betalingsverplichting zou rustten. Zij betwist eveneens dat dit uit de door verweerster overgelegde producties kan worden afgeleid. Verweerster is er niet in geslaagd aan te tonen dat deze betwisting aanstonds verworpen dient te worden, zodat deze vorderingen niet (summierlijk) zijn komen vast te staan.
Ten aanzien van de ter terechtzitting van 3 augustus 2021 door verweerster naar voren gebrachte steunvorderingen van [O] en [R] , oordeelt de rechtbank dat verweerster het vorderingsrecht niet (summierlijk) heeft aangetoond. Verweerster heeft deze vermeende steunvorderingen, hoewel daarom is verzocht, niet met stukken onderbouwd. Tegenover de blote stelling van verweerster kan verzoekster volstaan met haar blote betwisting.
Over de door de curator genoemde vorderingen, met name de vordering zoals is aangemeld door de Belastingdienst ad € 136.434,00, heeft verzoekster zich niet uitgelaten, hoewel daar ter terechtzitting uitdrukkelijk om is verzocht en verzoekster daartoe tot na de zitting in de gelegenheid is gesteld. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat summierlijk is gebleken van de vordering van de Belastingdienst en dat kan worden vastgesteld dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat ondanks verzoeken daartoe van de curator, geen gelden (tijdig) beschikbaar zijn gekomen om de faillissementskosten, waaronder het salaris van de curator, te voldoen of daarvoor voldoende zekerheid te stellen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat summierlijk is gebleken van het bestaan van het vorderingsrecht van verweerster, alsmede van bestaan van feiten en omstandigheden, welke aantonen dat verzoekster (nog steeds) in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Voldoende vast staat immers dat verzoekster meerdere schuldeisers onbetaald heeft gelaten en nog altijd onbetaald laat. Niet is gebleken dat verzoekster deze vorderingen kan voldoen, dan wel dat zij met al deze schuldeisers een betalingsregeling heeft getroffen.
De rechtbank zal daarom het verzet ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2021. [1]