In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. A. Vincent, vorderde betaling van een bedrag van € 18.303,33 van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. de Boer, in verband met de aankoop van een Volkswagen Golf. De eiseres stelde dat zij de auto had betaald met een lening van € 16.500,00, maar dat het kenteken op naam van de gedaagde was gesteld. De gedaagde betwistte de eigendom van de auto en voerde aan dat hij de auto contant had betaald en dat er geen betalingsregeling was getroffen. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en dat de gedaagde de rechthebbende van de auto was. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.