In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een incident en de hoofdzaak. Eiser in conventie, [persoon A], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Centrale Punt B.V., met betrekking tot een huurachterstand van € 58.940,92. [persoon A] vorderde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat Centrale Punt B.V. wordt veroordeeld tot betaling van 75% van de huurachterstand die op de datum van het vonnis in incident bestaat. Centrale Punt B.V. heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot afwijzing, althans tot matiging van het gevorderde bedrag.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 223 Rv iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft, mits de vordering samenhangt met de hoofdvordering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [persoon A] ontvankelijk is in zijn provisionele vordering, maar dat hij niet heeft onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft bij onmiddellijke betaling van een deel van de huurachterstand. De enkele stelling dat het mogelijk nog maanden duurt voordat in de procedure eindvonnis wordt gewezen, is onvoldoende om de vordering toe te wijzen.
Daarom heeft de kantonrechter de provisionele vordering afgewezen en de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden. Tevens is de zaak verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een akte door beide partijen over de in het tussenvonnis van 23 april 2021 genoemde onderwerpen. De verdere beslissing is aangehouden, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat iedere verdere beslissing zal volgen na de akte.