ECLI:NL:RBROT:2021:7886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 20/3604
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toepassing van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Berkouwer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd vastgesteld dat hij vanaf 2 december 2019 56,32% arbeidsongeschikt is. Eiser was eerder 80 tot 100% arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde uitkering die later werd omgezet in een loonaanvullingsuitkering. De rechtbank heeft het procesverloop en de besluiten van verweerder beoordeeld, waarbij verweerder in eerdere besluiten de arbeidsongeschiktheid van eiser heeft herbeoordeeld op basis van rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 14 april 2020 een aangepaste Functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld, waarin rekening is gehouden met de medische situatie van eiser, waaronder zijn Autismespectrumstoornis (ASS) en slaapapneu. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is verricht en dat de conclusies van verweerder juist zijn. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan vastgesteld, maar de rechtbank concludeert dat de door eiser ingediende medische stukken geen aanleiding geven om te twijfelen aan de medische beoordeling door verweerder.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eiser geen gelijk gegeven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J. Berkouwer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 2 december 2019 minder arbeidsongeschikt is dan voorheen, namelijk 54,52%.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser 56,32% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 9 april 2021 en 24 juni 2021 heeft eiser aanvullende stukken ingediend.
Bij schrijven van 12 juli 2021 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend met een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juli 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als Employee Service Management voor gemiddeld 31,95 uur per week en is op 12 december 2012 uitgevallen voor dit werk. Omdat verweerder heeft vastgesteld dat eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder aan eiser een loongerelateerde uitkering toegekend die later is omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Ziggo, de ex-werkgever van eiser, heeft op 27 mei 2019 verzocht om een herbeoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de verzekeringsarts onderzoek gedaan en een rapportage opgesteld op 13 november 2019. In deze rapportage heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser is veranderd. Hij kan werkzaamheden verrichten die voldoen aan de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2019, geldig per 15 oktober 2019. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 1. Persoonlijk functioneren, 2. Sociaal functioneren, 4. Dynamische handelingen, 5. Statische houdingen en 6. Werktijden.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens bij de rapportage van 2 december 2019 toegelicht dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft een aantal passende functies geselecteerd. Met die functies heeft hij vastgesteld dat eiser 54,52% minder kan verdienen dan met het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, en dus 54,52% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Tijdens de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 14 april 2020 opnieuw onderzoek verricht en aanleiding gezien om de FML aan te passen vanwege eisers Autismespectrumstoornis (ASS) en slaapapneu. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat een minder ernstige urenbeperking moet worden aangenomen. De aangepaste FML is vastgelegd op 14 april 2020, geldig per 15 oktober 2019.
2.2.
Op basis van de nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de rapportage van 17 april 2020 toegelicht dat de functies Archiefmedewerker, Administratief ondersteunend medewerker en Receptionist niet meer geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de overige functies passend bevonden en heeft daarnaast een passende functie geselecteerd. Op basis van deze passende functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat eiser 56,32% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. In beroep voert eiser aan dat hij meer is beperkt dan verweerder heeft vastgesteld. Verweerder heeft niet zorgvuldig onderzoek verricht en heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. In 2014 was sprake van een grotere urenbeperking dan nu is vastgesteld. Eiser heeft een second opinion aangevraagd. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser een brief van de neuroloog van 13 januari 2021 en een brief van de cardioloog van 22 juni 2021 ingediend. Eiser heeft verzocht tot het benoemen van een deskundige.
4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 2 december 2019 56,32% arbeidsongeschikt is.
5.2.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Het onderzoek door de verzekeringsarts is namelijk gebaseerd op dossieronderzoek, eigen onderzoek (anamnese), wat eiser in zijn bezwaarschrift en tijdens de telefonische hoorzitting heeft aangevoerd en op de medische gegevens van eisers behandelend artsen. Het onderzoek is daarmee zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 14 april 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat er extra beperkingen zijn voor het contact met andere mensen, flexibiliteit en het beroepsmatig autorijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat een minder ernstige urenbeperking moet worden aangenomen en dat de overige beperkingen juist zijn vastgesteld. De rechtbank merkt op dat het bij het vaststellen van beperkingen niet gaat om hoe de klachten door eiser worden ervaren, maar wat door een verzekeringsarts medisch kan worden vastgesteld. Dat in de FML van 7 november 2014 een grotere urenbeperking is aangenomen kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat deze FML niet ziet op eisers medische situatie op 2 december 2019.
De in beroep ingediende stukken van de neuroloog en de cardioloog kunnen evenmin leiden tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 9 juli 2021 geconcludeerd dat deze stukken niet zien op eisers medische situatie op 2 december 2019.
5.3.
Eiser heeft verzocht tot het benoemen van een deskundige. De rechtbank overweegt dat de door eiser overlegde medische stukken geen aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door verweerder. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
5.4.
Uit wat hiervoor is besproken volgt dat verweerder correct heeft vastgesteld wat eisers mogelijkheden en beperkingen zijn voor het verrichten van arbeid. Eiser is in beroep niet meer opgekomen tegen de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de passende functies zou kunnen verdienen met het loon dat hij zou verdienen als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 56,32%. Verweerder heeft dus terecht bepaald dat eiser 56,32% arbeidsongeschikt is.
6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 augustus 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.