ECLI:NL:RBROT:2021:7894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/619275 / KG ZA 21-424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding met betrekking tot een koopovereenkomst en borgtocht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap HP VAN EDEN HOLDING 2 B.V. (hierna: Van Eden) en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die niet verschenen zijn. Van Eden vorderde betaling van een bedrag van € 100.000,00, dat voortvloeit uit een koopovereenkomst voor een bedrijfspand, en een bedrag van € 995,23 aan advocaatkosten. De koopovereenkomst was gesloten op 30 september 2020, waarbij [gedaagde 2] als directeur van [gedaagde 1] optrad als koper. De gedaagden waren in gebreke gebleven met de betaling van het resterende bedrag van de koopsom, en er was een overeenkomst van borgtocht gesloten waarin [gedaagde 2] zich als borg had verbonden voor de verplichtingen van [gedaagde 1].

De voorzieningenrechter oordeelde dat Van Eden een spoedeisend belang had bij de gevorderde betaling, aangezien zij het geld nodig had om aan haar verplichtingen te voldoen. De vordering tot betaling van € 100.000,00 werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de advocaatkosten, maar alleen ten aanzien van [gedaagde 1]. De rechtbank overwoog dat de gedaagden als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De totale proceskosten werden begroot op € 4.948,47. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619275 / KG ZA 21-424
Vonnis in kort geding van 2 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HP VAN EDEN HOLDING 2 B.V.,
gevestigd te Heerjansdam,
eiseres,
advocaat mr. J. Slager te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2.[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Van Eden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juni 2021 met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 18 juni 2021;
  • het tijdens de behandeling tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verleende verstek.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 30 september 2020 heeft Van Eden een koopovereenkomst gesloten met [gedaagde 2] , directeur van [gedaagde 1] . Middels de koopovereenkomst heeft [gedaagde 2] een bedrijfspand aan de [adres] te Barendrecht (hierna: het bedrijfspand) van Van Eden gekocht. De koopsom bedroeg € 800.000,00.
2.2.
Na het sluiten van de koopovereenkomst zijn Van Eden en [gedaagde 2] overeengekomen dat [gedaagde 1] als koper zal optreden.
2.3.
In de akte van levering staat voor zover van belang het volgende vermeld:
“Koper heeft een gedeelte van de koopprijs ad zevenhonderdduizend euro (€ 700.000,00) en het verder door hem blijkens het koopcontract en deze akte verschuldigde voldaan door storting op een kwaliteitsrekening ten name van Notariskantoor Van Spreeuwel te Barendrecht, ter uitbetaling op de wijze als is vermeld in het koopcontract. Terzake het resterende gedeelte van de koopsom ad éénhonderdduizend euro (€ 100.000,00) zijn partijen blijkens een aan deze akte gehechte email van zes november tweeduizendtwintig overeengekomen dat door verkoper aan koper uitstel van betaling wordt verleend tot uiterlijk donderdag 17 december 2020, zodat dat deel van de koopsom wordt schuldig gebleven.
Koper en verkoper zijn overeengekomen, dat verkoper afstand zal doen van zijn hiervoor vermelde vorderingsrecht tot betaling van het restant gedeelte van de koopprijs, en wel onder de verplichting van koper om aan verkoper schuldig te erkennen een bedrag ter grootte van éénhonderdduizend euro (€ 100.000,00). Ter uitvoering van gemelde overeenkomst doet de comparant sub 1, handelend als gemeld, namens verkoper bij deze afstand van zijn hiervoor genoemde vorderingsrecht terwijl de comparant sub 2, handelend als gemeld, namens koper bij deze de afstand aanvaardt en koper erkent schuldig aan verkoper een zodanig bedrag als in de vorige zin bedoeld. De comparant sub 1, handelend als gemeld, neemt bovengemelde schuldigerkenning aan.”
2.4.
Op 17 december 2020 is het resterende bedrag van de koopsom ad € 100.000,00 niet door [gedaagde 1] voldaan.
2.5.
Correspondentie tussen partijen heeft geleid tot een in februari 2021 gesloten overeenkomst van borgtocht waarin is bepaald dat [gedaagde 1] uiterlijk op 31 maart 2021 het resterende bedrag zal betalen aan Van Eden en dat [gedaagde 2] zich als borg verbindt tot nakoming van deze verplichting van [gedaagde 1] . Onderdeel van de afspraken tussen partijen is dat de door Van Eden gemaakte advocaatkosten van € 995,23 door [gedaagde 1] aan Van Eden worden vergoed.
2.6.
Bij e-mailbericht van 30 maart 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bericht dat de financiering nog niet rond is.
2.7.
Bij e-mailbericht van 1 april 2021 heeft de advocaat van Van Eden aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te kennen gegeven dat uit coulance uitstel wordt gegeven tot 16 april 2021 onder de voorwaarde dat zij uiterlijk 2 april 2021 toezeggen dat de wettelijke rent over het openstaande bedrag, alsmede de door Van Eden gemaakte advocaatkosten integraal zullen worden vergoed gelijktijdig met de betaling van het openstaande bedrag. Bij
e-mailbericht van 2 april 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiervoor akkoord gegeven.
2.8.
Bij e-mailbericht van 3 mei 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de advocaat van Van Eden bericht dat het traject voor financiering veel langer duurt dan verwacht, maar dat zij tot betaling zullen overgaan zodra dat mogelijk is.

3..De vordering en de grondslag daarvan

3.1.
Van Eden vordert dat het de voorzieningenrechter behage bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om aan Van Eden te betalen een bedrag van € 100.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2020, waarbij geldt dat als de ene gedaagde heeft betaald de andere gedaagde voor het betaald bedrag is bevrijd;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om te betalen aan Van Eden een bedrag van € 995,23, zijnde de door Van Eden gemaakte advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van dit geding, als ook in de nakosten welke voortvloeien uit de onderhavige procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Van Eden stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als borg toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de tussen partijen gemaakte afspraken in de akte van levering en in de overeenkomst van borgtocht. De vorderingen worden door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet betwist. Van Eden heeft derhalve recht en belang om betaling van het openstaande bedrag te vorderen.

4..De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen en de raadsman van Van Eden heeft voorafgaand aan de zitting van de advocaat van gedaagden vernomen dat deze niet zal verschijnen, zodat tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verstek is verleend.
4.2.
Van Eden vordert om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in betaling van een bedrag van € 100.000,00 en een bedrag van € 995,23. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. De voorzieningenrechter is, gelet op de door Van Eden overgelegde producties, van oordeel dat de vorderingen van Van Eden vaststaan. Van Eden heeft daarnaast ter zitting gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. Van Eden heeft het geld nodig om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. De schuldeisers van Van Eden stellen zich formeel en star op, de eerste aanmaningen van derden stromen binnen en er wordt door meerdere schuldeisers ook een beroep gedaan op de overeengekomen boeteclausule. In dit licht kan van Van Eden niet worden verwacht dat zij een bodemprocedure afwacht en van een restitutierisico aan de zijde van Van Eden is niet gebleken. Het gevorderde komt de voorzieningenrechter daarom niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
4.3.
De vordering om het bedrag van € 995,23 aan Van Eden te voldoen zal alleen ten aanzien van [gedaagde 1] worden toegewezen, nu dit bedrag niet in de overeenkomst van borgtocht is opgenomen. Ten aanzien van dit bedrag is daarom niet aannemelijk dat [gedaagde 2] zich als borg heeft verbonden. Dit deel van de vordering, voor zover het gelet op de bespreking ter zitting al als gehandhaafd moet worden beschouwd, wordt daarom afgewezen.
4.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van Eden worden begroot op:
- betekening oproeping € 92,47
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 4.948,47
4.5.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Van Eden te betalen een bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 17 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Van Eden te betalen een bedrag van € 995,23, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Van Eden tot op heden begroot op € 4.948,47,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
2180/106