In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap HP VAN EDEN HOLDING 2 B.V. (hierna: Van Eden) en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die niet verschenen zijn. Van Eden vorderde betaling van een bedrag van € 100.000,00, dat voortvloeit uit een koopovereenkomst voor een bedrijfspand, en een bedrag van € 995,23 aan advocaatkosten. De koopovereenkomst was gesloten op 30 september 2020, waarbij [gedaagde 2] als directeur van [gedaagde 1] optrad als koper. De gedaagden waren in gebreke gebleven met de betaling van het resterende bedrag van de koopsom, en er was een overeenkomst van borgtocht gesloten waarin [gedaagde 2] zich als borg had verbonden voor de verplichtingen van [gedaagde 1].
De voorzieningenrechter oordeelde dat Van Eden een spoedeisend belang had bij de gevorderde betaling, aangezien zij het geld nodig had om aan haar verplichtingen te voldoen. De vordering tot betaling van € 100.000,00 werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de advocaatkosten, maar alleen ten aanzien van [gedaagde 1]. De rechtbank overwoog dat de gedaagden als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De totale proceskosten werden begroot op € 4.948,47. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.