In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw vorderde het gebruik van de voormalige echtelijke woning, terwijl de man verzocht om de vrouw te laten vertrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw het gebruik van de woning gedurende vier maanden mag voortzetten, tegen een redelijke vergoeding van € 200,- per maand, naast de betaling van de WOZ-belasting. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de vrouw, die niet in staat is om een andere woning te vinden, zwaarder wegen dan die van de man, die in financieel zwaar weer verkeert. De vrouw heeft recht op de woning tot zij een andere woonruimte heeft gevonden, en de rechtbank heeft geen koppeling gemaakt tussen het gebruik van de woning en de afwikkeling van de gemeenschap van goederen. De man had eerder hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking, maar de rechtbank oordeelde dat de vrouw nog enige tijd nodig heeft om een nieuwe woning te vinden, vooral gezien haar financiële situatie en de zorg voor de kinderen. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.