ECLI:NL:RBROT:2021:7897

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/613656 / KG ZA 21-127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruik van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw vorderde het gebruik van de voormalige echtelijke woning, terwijl de man verzocht om de vrouw te laten vertrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw het gebruik van de woning gedurende vier maanden mag voortzetten, tegen een redelijke vergoeding van € 200,- per maand, naast de betaling van de WOZ-belasting. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de vrouw, die niet in staat is om een andere woning te vinden, zwaarder wegen dan die van de man, die in financieel zwaar weer verkeert. De vrouw heeft recht op de woning tot zij een andere woonruimte heeft gevonden, en de rechtbank heeft geen koppeling gemaakt tussen het gebruik van de woning en de afwikkeling van de gemeenschap van goederen. De man had eerder hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking, maar de rechtbank oordeelde dat de vrouw nog enige tijd nodig heeft om een nieuwe woning te vinden, vooral gezien haar financiële situatie en de zorg voor de kinderen. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613656 / KG ZA 21-127
Vonnis in kort geding van 2 juli 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.F.A. Notenboom te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 maart 2021, met producties;
  • de brief van mr. Lattmann-van der Heijde van 15 juni 2021, met aanvullende producties;
  • het verweerschrift van 15 juni 2021 tevens inhoudende zelfstandige vordering, met producties;
  • de brief van mr. Notenboom van 16 juni 2021, met een aanvullende productie;
  • de brief van mr. Lattmann-van der Heijde van 17 juni 2021, met aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 18 juni 2021;
  • de pleitnota van mr. C.M. Lattmann-van der Heijde;
  • de pleitnota van mr. Notenboom.
1.2.
Door mr. Notenboom is ter zitting bezwaar gemaakt tegen de ingediende producties van de vrouw van 17 juni 2021 omdat deze korter dan 24 uur voorafgaand aan de zitting zijn ingediend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat mr. Notenboom ter zitting voldoende gelegenheid heeft gehad om op de ingediende producties te reageren en gaat om die reden aan het bezwaar voorbij.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 31 augustus 1989 met elkaar gehuwd buiten iedere gemeenschap van goederen, blijkens de akte huwelijkse voorwaarden van 28 augustus 1989.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. Partijen hebben echter de zorg over twee minderjarige pleegkinderen en zijn een week-op-week-af regeling overeengekomen waarbij de kinderen in beginsel de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw. Bij ieder van partijen staat één kind ingeschreven.
2.3.
In de huwelijkse voorwaarden is in artikel 4 een zogenaamd periodiek verrekeningsbeding opgenomen, hetgeen inhoudt dat indien partijen hebben afgezien van jaarlijkse verrekening dat zij dienen te verrekenen als ware sprake van een gemeenschap van goederen.
2.4.
Bij beschikking van 15 november 2019 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.5.
In de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 15 november 2019 is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
2.5.3.
De woning
Onweersproken staat vast dat de vrouw niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning. Anders dan door de man is gesteld, is de vrouw gelet op haar lage inkomen niet in staat om een woning in de vrije sector te betrekken. Gelet hierop en het feit dat de vrouw een tijdlang ziek is geweest en binnenkort geopereerd gaat worden, is de rechtbank van oordeel dat haar een redelijke termijn moet worden gegund om een andere woning te vinden. De belangen van de vrouw bij een voortgezet gebruik van de woning wegen daarom zwaarder dan die van de man. Het verzoek van de vrouw wordt toegewezen.
2.5.4.
Gebruiksvergoeding
Omdat het verzoek van de vrouw over het uitsluitend gebruik van de woning wordt toegewezen, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de door de man verzochte gebruiksvergoeding. De vrouw biedt aan om naast de WOZ-belasting van € 1.000,- per jaar een bedrag van € 200,- per maand te betalen als gebruiksvergoeding. De man stelt met € 200,- per maand niet in staat te zijn de resterende eigenaarslasten van de woning te voldoen. De rechtbank is echter van oordeel, gelet op de hoogte van door de man ter zitting vermelde resterende eigenaarslasten, dat dit bedrag allerzins redelijk is. Het verzoek van de man wordt daarom naast de betaling van de WOZ-belasting tot een bedrag van € 200,- per maand toegewezen zolang de vrouw de woning bewoont.
(…)
2.7.7
De woning aan de [adres] te Hoek van Holland en de op die woning rustende hypothecaire lening
(…) Partijen zijn het er over eens dat de man de woning en de daarop rustende hypothecaire lening behoudt. Partijen dienen echter een eventuele overwaarde van deze woning met elkaar te verrekenen. De rechtbank is van oordeel dat de woning daartoe dient te worden getaxeerd door een NVM makelaar. Binnen twee weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar. (…)
Als de waarde van de woning hoger is dan de hypothecaire schuld, is sprake van overwaarde. De man dient de helft van de overwaarde met de vrouw te verrekenen. In het geval de waarde van de woning lager is dan de hoogte van de hypothecaire schuld is sprake van onderwaarde, die partijen gelijkelijk zullen dragen. (…)
2.7.12.
De opgeslagen inboedelgoederen in De Lier en in een PickupBox
Partijen zijn het er over eens dat de inboedelgoederen opgeslagen in De Lier en een PickupBox worden verkocht en dat de opbrengst daarvan bij helfte tussen partijen wordt verrekend. Partijen behouden voor het overige hetgeen zij thans onder zich hebben. (…)

3..De beslissing

De rechtbank:
(…)
3.2.
bepaalt dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan de [adres] te [postcode] Hoek van Holland, die aan de man uitsluitend toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, naast de betaling van de WOZ-belasting, van € 200,- per maand zolang de vrouw deze woning bewoont;
(…)”
2.6.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking van
15 november 2019.
2.7.
De echtscheidingsbeschikking is op 7 augustus 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.8.
Bij beschikking van 14 oktober 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in het hoger beroep en daarbij de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.9.
Na het verstrijken van de termijn zoals genoemd in de echtscheidingsbeschikking op 7 februari 2021 heeft de man de vrouw verzocht de woning direct te verlaten.
2.10.
De vrouw heeft niet aan dit verzoek voldaan.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – dat het de voorzieningenrechter behage om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de vrouw met onmiddellijke ingang bij uitsluiting van de man het gebruik van de (voormalig) echtelijke woning heeft, voor een periode van vier maanden nadat de man het aan de vrouw toekomende bedrag uit de overwaarde heeft betaald;
de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert dat het de voorzieningenrechter behage om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de inboedel in de vijf PickupBoxen tussen partijen in onderling overleg wordt verdeeld binnen een maand na het wijzen van dit vonnis en dat na verloop van deze maand alle spullen die door de vrouw niet zijn weggehaald uit de opslagboxen door de man kunnen worden verkocht of anderszins van de hand kunnen worden gedaan, kosten rechtens.
4.2.
De vrouw voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vordering dan wel tot afwijzing van het gevorderde.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

5.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak in vorenbedoelde zin is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
5.2.
De vrouw vordert dat zij met uitsluiting van de man het gebruik van de woning heeft voor een periode van vier maanden nadat de vrouw het bedrag uit de overwaarde van de woning van de man heeft ontvangen. De vrouw is er zeker van dat de woning overwaarde heeft. De man blijft echter weigerachtig de woning te laten taxeren. Weliswaar is er inmiddels een taxatierapport van maart 2021, waarin de woning wordt getaxeerd op €240.000, doch de juistheid daarvan wordt betwist. Daaruit blijkt overigens wel enige overwaarde (ca. € 23.000), waarvan haar de helft toekomt. Om in aanmerking te komen voor een andere woning en om de tussenliggende periode te overbruggen dient de vrouw te weten welk bedrag zij van de man zal ontvangen betreffende de overwaarde. Zolang de hoogte van de overwaarde niet kenbaar is, kan de vrouw de woning niet verlaten. Indien de vrouw de woning moet verlaten zonder dat de overwaarde wordt gecompenseerd komt zij op straat te staan met de kinderen. De man heeft een onderkomen en woont elders. De vrouw woont al sinds 2015 alleen in de woning en heeft gelet op het voorgaande een spoedeisend belang bij het gevorderde.
5.3.
De man stelt hiertegenover dat de vrouw al 2,5 jaar weet dat zij de woning dient te verlaten en geruime tijd heeft gehad om een andere woning te vinden. De kinderen verblijven voornamelijk bij de man en kunnen daar ook worden ingeschreven, dus hun belang speelt geen rol.
De woning is inmiddels getaxeerd en de helft van de overwaarde komt aan de vrouw toe. Dat bedrag dient echter verrekend te worden met door de man betaalde kosten en leningen, nu partijen dienen af te rekenen alsof er sprake was van een huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw is de man ten minste een bedrag van
€ 20.005,94 verschuldigd, zodat per saldo geen aan de vrouw uit te keren saldo overblijft. Het verlaten van de woning dient bovendien niet afhankelijk te worden gemaakt van het uitbetalen van de overwaarde. De man verkeert inmiddels in financieel zwaar weer vanwege de financiële gevolgen van de corona-crisis en omdat hij dubbele woonlasten dient te voldoen. De man kan het zich niet veroorloven om nog maanden te voorzien in een woning voor de vrouw. De gebruiksvergoeding die de vrouw betaalt is geenszins voldoende om de maandelijkse lasten van de woning te dekken.
5.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de woning in eigendom aan de man toebehoort. Eveneens staat vast dat in de door het hof bekrachtigde echtscheidingsbeschikking van 15 november 2019 is bepaald dat de vrouw jegens de man bevoegd is om na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de bewoning voort te zetten gedurende zes maanden, tegen een vergoeding, naast de betaling van de WOZ-belasting, van € 200,00 per maand. Nu de echtscheidingsbeschikking op
7 augustus 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand is de genoemde termijn van zes maanden verstreken op 7 februari 2021.
In de echtscheidingsbeschikking is geen koppeling gemaakt tussen de voortzetting van bewoning door de vrouw en de afwikkeling van de te veronderstellen gemeenschap. Die koppeling ligt ook niet voor de hand, nu het ongerelateerde onderwerpen betreft en er behalve de afrekening van de overwaarde van de woning kennelijk nog meer punten dienen te worden afgewikkeld. Ter zitting is voorts gebleken dat die afwikkeling niet op een dusdanig punt is dat deze binnenkort kan worden afgerond. Dit betekent dat de vrouw in beginsel de woning moet verlaten, zonder dat dit afhankelijk gesteld kan worden van de betaling van enig bedrag aan de vrouw.
5.5.
De beslissing op de vordering vergt echter een nadere afweging van de wederzijdse belangen, met name als het gaat om het moment dat de vrouw de woning moet verlaten. Overwogen wordt als volgt.
Hoewel de vrouw rijkelijk laat is met het verrichten van inspanningen om een andere woonruimte te vinden heeft de vrouw ter zitting aangetoond daar nu actief mee bezig te zijn. Ter zitting is duidelijk geworden dat de vrouw, net als tijdens de echtscheidingsprocedure, onvoldoende financiële middelen heeft om een woning te huren in de vrije sector. De vrouw heeft er belang bij om nog in de woning te blijven wonen totdat zij over een andere woonruimte beschikt. Voldoende aannemelijk is dat de kinderen van partijen (in ieder geval) af en toe bij de vrouw verblijven. Als de vrouw de woning nu moet verlaten, zonder dat zij een ander onderkomen heeft, dan komt zij op straat te staan. Aannemelijk is dat dit tot op zekere hoogte ook de belangen van de kinderen schaadt. Deze omstandigheden pleiten ervoor dat de vrouw nog enige tijd gegund wordt om een woning te vinden.
Hiertegenover staan de belangen van de man. De man heeft gesteld dat hij er belang bij heeft dat de vrouw de woning zo snel mogelijk verlaat omdat hij in financieel zwaar weer verkeert en het zich niet kan veroorloven om nog maanden dubbele lasten te voldoen. Dat hij financieel geraakt is door de corona-crisis en dat zijn huidige huurwoning €1050 per maand kost is niet betwist.
Hoewel de moeilijke financiële situatie van de man op zichzelf wel aannemelijk is acht de voorzieningenrechter die, zonder verdere onderbouwing, onvoldoende nijpend. De rechtbank heeft reeds in de echtscheidingsbeschikking van 15 november 2019 bepaald dat het bedrag van € 200,00 aan de gebruiksvergoeding (naast de WOZ-belasting) dat door de vrouw wordt betaald, gelet op de hoogte van de door de man vermelde resterende eigenaarslasten, redelijk is. Het hof heeft dit standpunt overgenomen in haar beschikking van 14 oktober 2020. Dat er sedertdien, wat de kosten betreft, sprake is geweest van een relevante wijziging is niet aannemelijk.
De belangenafweging valt, gelet op al het hiervoor overwogene, in zoverre in het voordeel van de vrouw uit dat zij het gebruik van de woning nog beperkte tijd mag voortzetten. Om de vrouw in de gelegenheid te stellen andere woonruimte te zoeken wordt de termijn waarin zij bij uitsluiting van de man het gebruik van de woning heeft in redelijkheid bepaald op vier maanden na betekening van dit vonnis. Er bestaat echter, zoals overwogen, onvoldoende rechtvaardiging voor de koppeling die de vrouw wenst te leggen met een voorschot op de afwikkeling van de boedelscheiding.
De voorzieningenrechter acht het wel te billijken dat de helft van in reconventie te bespreken opbrengst van de inhoud van de Pickupboxen direct aan de vrouw wordt uitgekeerd, zodat zij over enige liquide middelen beschikt.
5.6.
Ten aanzien van de proceskosten wordt het volgende overwogen. Dat de man niet meewerkt en de vrouw blijft tegenwerken, zoals gesteld door de vrouw, is door haar niet onderbouwd en daardoor onvoldoende aannemelijk. In de omstandigheid dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
De man vordert in reconventie om te bepalen dat de PickupBoxen binnen een maand in onderling overleg worden verdeeld tussen partijen en dat na afloop van die termijn de spullen die door de vrouw niet zijn weggehaald mogen worden verkocht. De man legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. De gezamenlijke inboedel van partijen is opgeslagen in vijf PickupBoxen. Hiervan is in ieder geval één box gevuld met goederen, administratie en voorraad van de voormalige kapperszaak van de vrouw. De man heeft meermaals aan de vrouw verzocht aan te geven wanneer zij de goederen wil uitzoeken. De man heeft daarbij ook een inboedellijst gemaakt. De vrouw geeft alleen aan dat zij nog steeds aanspraak wenst te maken op de spullen die in de PickupBoxen staan. De man kan de goederen om die reden nog niet verkopen, maar dient wel iedere maand de volledige, relatief hoge opslagkosten te betalen.
6.2.
De vrouw stelt hiertegenover dat de man geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde en dat het hof reeds bepaald heeft dat de inhoud van de PickupBoxen moet worden verkocht en dat de opbrengst bij helfte moet worden verdeeld. De man kan de spullen dus gewoon verkopen, als hij de opbrengst maar deelt. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat er thans geen reden is om in dit geding tot een andere uitspraak te komen.
6.3.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Voor zover de man met zijn vordering een beroep op artikel 858 Rv heeft willen doen, gaat dit beroep niet op. Van gerechtelijke bewaring is in casu geen sprake. Het hof heeft in zijn beschikking van 14 oktober 2020 het verzoek van de man (dat het hof zal bepalen dat de inboedel in onderling overleg verdeeld moet worden) afgewezen. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de inboedelgoederen moeten worden verkocht en de opbrengst moet worden verdeeld. De voorzieningenrechter is met de vrouw van oordeel dat thans geen aanleiding bestaat om in dit geding tot een andere uitspraak te komen. Een spoedeisend belang is onvoldoende aannemelijk. Dat er voor de opslag van de goederen (aanzienlijk) betaald moet worden is onvoldoende reden om de vordering van de man toe te wijzen, nu ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat dit geschil makkelijk kan worden opgelost. Van partijen wordt, gelet op hetgeen ter zitting is besproken, verwacht dat zij, binnen vier weken na heden, de goederen waarvan duidelijk is dat zij tot het privé eigendom van de man dan wel de vrouw toebehoren tot zich nemen en dat de rest van de goederen vervolgens op korte termijn wordt verkocht. De man dient de Pickupboxen in die periode te laten bezorgen op een af te stemmen locatie waar de vrouw de inhoud kan bekijken. Als de vrouw na twee weken niet heeft aangegeven welke goederen zij wenst te ontvangen mag de man ervan uitgaan dat er geen goederen zijn die zij claimt en kan dus verkocht worden. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging af te spreken dat het na verkoop aan de vrouw toekomende bedrag direct aan de vrouw wordt uitgekeerd (waarbij dat, zo nodig, later in de financiële afwikkeling kan worden betrokken). Dat vooruitzicht zal de oplossing van dit onderdeel van de afwikkeling, naar verwachting, bespoedigen.
6.4.
In de omstandigheid dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

7..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
staat de vrouw toe om met onmiddellijke ingang bij uitsluiting van de man de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Hoek van Holland te gebruiken, gedurende een periode van vier maanden na betekening van dit vonnis,
7.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
7.5.
wijst de vordering af,
7.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
2180/106