In deze zaak vorderden de Stichtingen, bestaande uit het Aanvullingsfonds, het Pensioenfonds en het O&O-fonds, betaling van buitengerechtelijke incassokosten van de gedaagde onderneming, die werkzaam is in de bouwnijverheid. De Stichtingen stelden dat de gedaagde te laat had betaald voor een factuur van 29 oktober 2020, en dat zij daarom recht hadden op vergoeding van de incassokosten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de factuur tijdig was betaald, maar met een verkeerd factuurnummer. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim verkeerde, omdat de betaling van de factuur niet tijdig was gedaan. Echter, de kantonrechter oordeelde ook dat de Stichtingen onvoldoende buitengerechtelijke werkzaamheden hadden verricht om aanspraak te maken op de gevorderde incassokosten. De Stichtingen hadden enkel herhaalde aanmaningen gestuurd, wat niet voldeed aan de eisen voor het vorderen van buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van de Stichtingen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot omdat de gedaagde niet door een professionele gemachtigde werd vertegenwoordigd.