ECLI:NL:RBROT:2021:7934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
10-103112-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het witwassen van een geldbedrag van 11.000 euro met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

Op 4 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J. Backer. De zaak kwam aan het licht tijdens een onderzoek naar drugshandel in Rotterdam, waarbij de verdachte op 14 april 2021 werd aangehouden met een contant geldbedrag van 10.910 euro en 100 Zwitserse Frank in zijn auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van het geld, ondanks zijn verklaringen over inkomsten uit een café en autohandel. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat het witwassen van het geldbedrag bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen en het geldbedrag werd verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van witwassen op de integriteit van het betalingsverkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-103112-21
Datum uitspraak: 4 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. W.J. Backer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en het gedeelte van het onder 1 ten laste gelegde dat ziet op het geldbedrag van € 55.500,-;
  • bewezenverklaring van het gedeelte van het onder 1 ten laste gelegde dat ziet op het geldbedrag van € 11.000,-;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het aantreffen van contant geld in de auto bij de verdachte zonder dat er sprake is van een gronddelict, onvoldoende basis biedt voor een vermoeden van witwassen. Daar komt bij dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van het geldbedrag. Hij heeft in dat kader gewezen op inkomsten uit het café dat hij heeft gehad, giften van familieleden en de door hem bedreven autohandel. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten om daar onderzoek naar te doen. Niet bewezen kan worden dat de verdachte het geldbedrag heeft witgewassen, zodat hij van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Tijdens een onderzoek naar mogelijke drugshandel in Rotterdam is de verdachte in beeld gekomen op 14 april 2021. De politie heeft op 13 april 2021 waargenomen dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] een plastic tas heeft afgeleverd aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] . In die tas bleken later harddrugs en versnijdingsmiddel te zitten. De observatie is op 14 april 2021 voortgezet waardoor gezien werd dat de verdachte een ontmoeting had met [naam medeverdachte 1] voor een portiek aan het [naam locatie] in Rotterdam. De verdachte overhandigde [naam medeverdachte 1] een blauwe plastic tas en ontving op zijn beurt een zwart pakketje.
De verdachte is vervolgens weggereden in zijn auto en is kort daarna gecontroleerd door de politie. In de auto trof de politie onder de bestuurdersstoel een zwart tasje aan. In dat zwarte tasje zaten vier met elastiekjes verbonden stapels geld. De verdachte deelde toen mede “dat is 11.000 euro” . Daarop is hij aangehouden op verdenking van witwassen.
Later bleek het te gaan om een geldbedrag van 10.910,- euro en 100,- Zwitserse Frank .
Gelet op hetgeen uit het onderzoek is gebleken met betrekking tot de handel in drugs en de manier waarop het contante geldbedrag door de verdachte in ontvangst is genomen en in zijn auto werd vervoerd – verstopt onder de bestuurdersstoel – bestaat er naar het oordeel van de rechtbank wel een vermoeden van witwassen.
Uit de jurisprudentie blijkt dat vervolgens van de verdachte mag worden gevraagd om een verklaring te geven die aan aannemelijk maakt dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Die verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onaannemelijk zijn.
Daarna ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft op 14 april 2021 verklaard dat hij werkloos is sinds zijn café 18 tot 20 maanden geleden is gesloten. Zijn vaste lasten bedragen ongeveer € 1.300,- per maand. Hij heeft een huurwoning en een leaseauto, hij ontvangt huur- en zorgtoeslag en zijn familie – zijn dochter en zijn nichtjes – helpt hem financieel. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij één à twee keer per maand auto’s koopt en verkoopt voor en via vrienden. Soms zou hij daarvoor € 500,- krijgen, soms € 1.000,- en soms niets.
Een dag later, op 15 april 2021 heeft hij verklaard dat hij per auto een paar honderd euro contant betaald krijgt. Het aangetroffen geldbedrag bestaat uit spaargeld: geld dat hij van zijn dochter en zijn nichtjes heeft geleend, geld dat hij daar zelf af en toe bij heeft gespaard en spaargeld dat hij nog van het café over had. Als de verdachte in zijn verhoor wordt gevraagd naar de reden van de aanwezigheid van het geldbedrag, verklaart hij dat hij met iemand naar een auto zou gaan kijken, maar dat de koper niet was komen opdagen.
Als vervolgens de bevindingen uit de observatie aan de verdachte worden voorgehouden, verklaart hij dat hij toen inderdaad dat geldbedrag overhandigd heeft gekregen. Eerst verklaart hij dat hij soms van die andere persoon geld leent. Daarna verklaart hij dat het geldbedrag van hem is en dat hij dat geld had uitgeleend aan die andere persoon.
Als de politie hem vraagt om toegang tot zijn telefoon zodat zij zijn verklaring kunnen verifiëren, geeft de verdachte daarvoor geen toestemming.
Beoordeling
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd. De verdachte heeft eerst zelf verklaard dat hij het geld bij zich had omdat hij naar een auto zou gaan kijken. Pas nadat de politie hem had geconfronteerd met de overdracht die zij tijdens het observeren hadden waargenomen, verklaart de verdachte dat hij geld had geleend en vervolgens dat hij geld had uitgeleend en dat het zijn geld was. Aan het verschil tussen lenen en uitlenen zal de rechtbank overigens in dit kader geen gewicht toekennen, omdat de raadsman ter zitting heeft opgemerkt dat dit verschil mogelijk door een taalbarrière is veroorzaakt. Die barrière verklaart echter niet waarom de verdachte eerst had verklaard dat hij het geld bij zich had omdat hij naar een auto zou gaan kijken, terwijl door de politie is gezien dat hij geld door [naam medeverdachte 1] overgedragen heeft gekregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de verdachte in zijn geheel niet aan te merken als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijke verklaring. Zo heeft de verdachte bijvoorbeeld niet verklaard hoeveel geld hij had nadat hij met zijn café was gestopt en evenmin heeft hij duidelijk gemaakt hoeveel geld hij van zijn familie ontving en op welke manier, anders dan dat hij opmerkte dat zijn dochter deze maand duizend euro had overgeboekt. Later is de verdachte nog uitgenodigd om een dergelijke verklaring af te leggen, maar daar is de verdachte niet op in gegaan.
Als iemand al (ruim) anderhalf jaar geen inkomen heeft, leeft van toeslagen, giften van zijn familie en enkele honderden euro’s die hij contant zou verdienen met de bemiddeling in de verkoop van auto’s, dan acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat die persoon kan beschikken over bijna € 11.000,- contant geld en dat vervolgens uitleent aan iemand die hij kent van het café en van wie hij de naam niet weet.
Bij gebreke aan een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geldbedrag, kan mede gezien de omstandigheden waaronder de verdachte het geld overhandigd heeft gekregen een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde kan ten aanzien van het geldbedrag van € 10.910,- en
CHF 100,- worden bewezen.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde gedeelte dat betrekking heeft op het geldbedrag van € 55.500,- en het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 14 april 2021 te Rotterdam, een geldbedrag ter waarde van 10910 euro en 100 Zwitserse Frank voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag. Met witwassen wordt het gebruiken van geld met een criminele herkomst in het reguliere betalingsverkeer gefaciliteerd en tast de integriteit van het betalingsverkeer aan. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 juli 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict zodat er niet kan worden gesproken van een delictpatroon, maar als hij wordt veroordeeld dan kunnen wij niet uitsluiten dat de verdachte een financieel motief heeft gehad. Uit ons onderzoek komen enige maatschappelijke problemen naar voren, maar de verdachte lijkt voldoende in staat om zijn leven zelf delictvrij op te bouwen en te onderhouden. Wij zien – in het geval van een veroordeling – geen noodzaak voor het inzetten van interventies waarvoor toezicht van de reclassering of een begeleidingstraject geïndiceerd is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ervoor zorgen dat de verdachte niet in september kan starten met betaald werk.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals verzocht door de verdediging, die straf te matigen.

8..In beslag genomen voorwerpen

Aan dit vonnis is als bijlage een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 44 (vierenveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht zodat er na aftrek geen strafdeel meer resteert, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: het geldbedrag van € 10.910,- dat op de aan dit vonnis gehechte lijst is genummerd 1 en het – niet op de beslaglijst vermelde – briefje van 100 Zwitserse Frank.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, telkens (een) voorwerp(en), te weten (een) geld(bedrag) ter waarde van 11000 euro en/of 55500 euro, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
2.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of voorhanden gehad, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1559,4 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst /, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.