ECLI:NL:RBROT:2021:7935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
10-103087-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het witwassen van 55.500 euro en het bezit van anderhalve kilo heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het witwassen van 55.500 euro en het bezit van anderhalve kilo heroïne. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 april 2021 in Rotterdam opzettelijk 1498 gram heroïne aanwezig had en een geldbedrag van 55.500 euro voorhanden had, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de drugs en het geld in de woning waar hij was aangetroffen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, had bijgedragen aan de instandhouding van de problematiek rondom verdovende middelen en dat er streng opgetreden moest worden tegen witwassen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met de verbeurdverklaring van het geldbedrag van 55.500 euro.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-103087-21
Datum uitspraak: 4 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Bij de politie is melding gedaan van verdachte transacties in de maanden februari, maart en april 2021. Bij die transacties was steeds een Renault Clio betrokken. Het kenteken van die Renault Clio is in het Automatic Number Plate Recognition (ANPR) systeem gezet. Na een hit in dat systeem met betrekking tot het kenteken van die Renault Clio op 13 april 2021 is de politie verder onderzoek gaan doen.
Tijdens observatie op 13 april 2021 is gezien dat de bestuurder van de Renault Clio parkeerde aan de Katendrechtselaan in Rotterdam en in de richting van het [naam locatie] liep, waar een appartementencomplex is gevestigd. De politie is de bestuurder van de Renault Clio daarna uit het zicht verloren. Toen zij hem even later weer zagen, had hij een ontmoeting met medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan wie hij een rode plastic zak gaf. [naam medeverdachte 1] legde vervolgens de inhoud van de plastic zak in de kofferbak van een Mercedes. Later werd tijdens een controle een professioneel ingebouwde verborgen ruimte aangetroffen in de Mercedes met daarin ongeveer anderhalve kilo drugs en een kilo versnijdingsmiddel.
Gezien is dat de bestuurder van de Renault Clio naar Vlaardingen reed, waar hij een aantal minuten in een woning is geweest voordat hij weer terugreed naar Rotterdam Zuid. De observatie is vervolgens gestaakt.
Op 14 april 2021 werd de observatie weer hervat na een ANPR melding om 13:37 uur. Gezien is dat de Renault Clio wederom werd geparkeerd op de Katendrechtselaan in Rotterdam en dat de bestuurder het appartementencomplex aan het [naam locatie] binnen ging. Kort daarna is gezien dat de bestuurder via de trap naar beneden liep en een ontmoeting had met medeverdachte [naam medeverdachte 2] voor het portiek. Tussen de bestuurder en [naam medeverdachte 2] zijn tassen uitgewisseld; [naam medeverdachte 2] ontving een zwart plastic zakje en de bestuurder ontving een blauwe tas. Bij een controle van de auto van [naam medeverdachte 2] is onder de bestuurdersstoel een zwart zakje aangetroffen met daarin ongeveer € 11.000,- aan contanten.
Gezien is dat de bestuurder van de Renault Clio naar het appartement gelegen aan het [adres delict] is gegaan. Even later verliet hij de woning met een blauwe plastic tas. Na controle is gebleken dat er drugs en geld in de blauwe plastic zat. Ook zijn de sleutels van de woning aan het [adres delict] bij die persoon aangetroffen. Bij een doorzoeking in die woning zijn drugs en versnijdingsmiddelen en vacumeermachines aangetroffen.
Aan de verdachte wordt onder het 1 en 3 ten laste gelegde verweten dat hij drugs respectievelijk geld in de tas aanwezig had. Onder het 2 en 4 ten laste gelegde worden hem met betrekking tot de in de woning aangetroffen goederen, versnijdingsmiddelen en verdovende middelen strafbare voorbereidingshandelingen en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen verweten.
4.2.
Vrijspraak van het onder 2 en 4 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het niet anders kan dan dat de verdachte in de woning verbleef en op de hoogte was van datgene wat zich in de woning bevond. Hij had de sleutels van die woning in zijn bezit en hij is gezien toen hij uit de woning kwam.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank volgt de officier van justitie niet en zal de verdachte vrijspreken van hetgeen onder 2 en 4 aan hem ten laste is gelegd.
De verdachte heeft verklaard dat hij door een persoon die
dajowordt genoemd – hetgeen ‘oom’ betekent in het Albanees – is gevraagd om op 14 april 2021 een tas met daarin geld van een persoon in ontvangst te nemen en een andere tas met geld aan hem mee te geven. De verdachte zou daarvoor € 500,- krijgen en hij heeft ook de sleutels van het appartement aan het [adres delict] in Rotterdam en een telefoon gekregen.
Uit de observaties van de politie blijkt dat de verdachte één keer is gezien terwijl hij uit de woning kwam. Dat was op 14 april 2021. Op 13 april is niet gezien dat hij in de woning is geweest. Wel zijn de sleutels van de woning bij hem aangetroffen. Uit het dossier blijkt echter niet van wie de woning is, door wie de woning eventueel wordt gehuurd en of er persoonlijke spullen van de verdachte in de woning zijn aangetroffen waaruit kan blijken dat de verdachte in de woning verbleef.
Voorts blijkt dat de aan drugshandel te relateren goederen die in de woning zijn aangetroffen niet in het zicht lagen. Bij het zoekend rondkijken werd door de politie een vacumeermachine in een berghok gezien. In dat berghok en in de ketelkast van de woning werden tassen en dozen met daarin verdovende middelen en versnijdingsmiddelen aangetroffen.
Gelet op hetgeen is vastgesteld met betrekking tot de vindplaats van de onder 2 en 4 in de tenlastelegging genoemde middelen en voorwerpen, en omdat de verdachte buiten de observatie van 14 april 2021 niet aan de woning kan worden gekoppeld, kan niet worden vastgesteld dat de alternatieve verklaring van de verdachte niet klopt. De conclusie dat de verdachte wel op de hoogte moet zijn geweest van al hetgeen zich in de woning bevond, kan daarom niet door de bevindingen worden gedragen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet of wetenschap heeft gehad van de verdovende middelen en het geld dat in de tas is aangetroffen, zodat de verdachte ook van het onder 1 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank volgt de verdediging niet, komt tot een veroordeling en overweegt als volgt.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1. is beschreven, blijkt dat de politie op 13 en 14 april 2021 de verdachte heeft geobserveerd terwijl hij zich onder andere verplaatste in een Renault Clio en ontmoetingen had. Door de verdediging is bepleit dat de herkenning van de verdachte als dezelfde persoon als NN1 op 13 april 2021 geen stand kan houden omdat de verbalisanten niet hebben aangegeven waaraan zij de verdachte hebben herkend. De rechtbank leest het proces-verbaal zo, dat is beschreven dat de verbalisanten op zowel 13 als 14 april 2021 hebben waargenomen dat dezelfde persoon, de verdachte, de Renault Clio heeft bestuurd en ontmoetingen heeft gehad. De verdachte is in een proces-verbaal over 13 april 2021 aangeduid als NN1 voordat zijn naam bij de aanhouding op 14 april 2021 bekend werd. Vervolgens hebben zij in een proces-verbaal opgenomen dat de verdachte eerder in het proces-verbaal was aangeduid als NN1. Ook is er in het proces-verbaal op gewezen dat die herkenning werd vergemakkelijkt, omdat de verdachte op beide dagen dezelfde kleding droeg. De situatie waarin politieagenten twee dagen achter elkaar dezelfde persoon observeren en vervolgens aanhouden is een andere dan de situatie waarin een verdachte wordt herkend op camerabeelden.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die op 13 april 2021 een tas heeft overgedragen aan medeverdachte [naam medeverdachte 1] waarin verdovende middelen en versnijdingsmiddelen zaten. Op 14 april 2021 was het wederom de verdachte die geld heeft overgedragen aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] en heeft hij van [naam medeverdachte 2] een tas ontvangen waarvan de inhoud niet kon worden vastgesteld. En vlak nadat de verdachte met die van [naam medeverdachte 2] ontvangen tas in de woning aan het [naam locatie] was geweest, droeg hij op straat een plastic tas met daarin bijna anderhalve kilo heroïne en een geldbedrag van ruim € 55.000,-.
De rechtbank acht de verklaring die de verdachte heeft gegeven, te weten dat hij niet wist dat het om drugs ging, dat hij alleen een tas moest afgeven en dat hij daarvoor € 500,- zou krijgen, niet aannemelijk. Mede gelet op de transactie van een dag eerder, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op zijn minst had moeten vermoeden dat er verdovende middelen in die tas zaten en dat het geld uit enig misdrijf was verkregen.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, op 14 april 2021 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1498 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij, op 14 april 2021, te Rotterdam, een geldbedrag van 55.500 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ongeveer anderhalve kilo heroïne opzettelijk aanwezig gehad en hij heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk contant geldbedrag.
De nadelige gevolgen van de handel in en het gebruik van verdovende middelen zijn alom in de samenleving merkbaar. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van deze situatie.
Met witwassen wordt het gebruik van geld met een criminele herkomst in het reguliere betalingsverkeer gefaciliteerd en dat tast de integriteit van het betalingsverkeer aan. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
De verdachte heeft kennelijk geen boodschap gehad aan de geschetste gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

Aan dit vonnis is als bijlage een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 3: het geldbedrag van € 55.500,- dat op de aan dit vonnis gehechte lijst is genummerd 1.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging, althans alleen,
opzettelijk één of meerdere malen, althans éénmaal, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of voorhanden gehad, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1559,4 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2021 te Rotterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheid heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, (telkens) zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1
voor te bereiden en/of te bevorderen (onder andere)
- 2758 gram paracetamol en/of
- 477,6 gram inositol en/of
- 526 gram fenacetine en/of
- één of meerdere rollen tape en/of vacuumzakken en/of
- één of meerdere vacumeermachine’s,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij, op of omstreeks 14 april 2021, te Rotterdam, althans in Nederland, telkens een voorwerp, te weten (een) geld(bedrag) ter waarde van 55500 euro, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
4.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3988 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 497,4 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.