ECLI:NL:RBROT:2021:7942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/617187 / KG ZA 21-309
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over verzekerde zorg en geldvordering tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraars

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een zorgaanbieder, [naam eiseres], en drie zorgverzekeraars, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3]. De zorgaanbieder vorderde betaling van een bedrag van € 138.234,10 voor verleende zorg, die volgens haar onder de zorgovereenkomst viel en dus voor vergoeding in aanmerking kwam. De zorgverzekeraars betwistten de vordering en stelden dat de zorg niet verzekerd was, en dat er sprake was van frauduleuze declaraties.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 mei 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 juli 2021. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zorg die door [naam eiseres] was verleend, naar voorlopig oordeel, verzekerde zorg was. De rechter overwoog dat de zorgovereenkomst niet expliciet beperkte tot lymfoedeemtherapie, maar ook andere vormen van oedeemtherapie omvatte. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zorgverzekeraars onvoldoende onderbouwd hadden dat de declaraties frauduleus waren en dat de zorgaanbieder niet aan haar verplichtingen had voldaan.

Uiteindelijk werd de vordering van [naam eiseres] toegewezen tot een bedrag van € 88.234,10, vermeerderd met wettelijke rente. De zorgverzekeraars werden ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor zorgverzekeraars om hun verweer goed te onderbouwen, vooral als het gaat om beschuldigingen van fraude.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/617187 / KG ZA 21-309
Vonnis in kort geding van 21 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
h.o.d.n.
[naam bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. J.A.Th. van den Berg te Rotterdam,
tegen
1. de onderlinge waarborgmaatschappij
[naam gedaagde 1],
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
[naam gedaagde 2],
3. de naamloze vennootschap
[naam gedaagde 3],
alle gevestigd te Schiedam,
gedaagden,
advocaat mr. M.F. Lameris te Schiedam.
Partijen worden hierna [naam eiseres] en - aangeduid in vrouwelijk enkelvoud - [gedaagden] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 mei 2021 met producties 1 tot en met 33
  • producties 34 tot en met 56 van [naam eiseres]
  • de akte vermeerdering van eis met productie 57 van [naam eiseres]
  • productie 58 van [naam eiseres]
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 17 van [gedaagden]
  • productie 18 van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 7 juli 2021
  • de pleitnota van [naam eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken civiel/familie is de termijn voor het indienen van stukken uiterlijk 1 werkdag voor de zitting. [gedaagden] heeft de 20 pagina’s tellende conclusie van antwoord (met producties 1 tot en met 17) op 5 juli 2021 te 15:54 uur aan de voorzieningenrechter en de wederpartij toegestuurd. Volgens [naam eiseres] is daarmee in strijd met een goede procesorde gehandeld. Het gaat hier om een processtuk dat [gedaagden] gelet op de omvang daarvan te laat heeft ingediend, aldus [naam eiseres]. [naam eiseres] stelt dat dit de gebruikelijke manier van procederen van [gedaagden] is.
Wat van dit laatste ook zij, feitelijk is van termijnoverschrijding geen sprake. De mondelinge behandeling stond immers gepland voor woensdag 7 juli 2021 om 10:30 uur en vond na vervroeging op verzoek van de voorzieningenrechter om 09:30 uur plaats. Gelet op de omvang van de conclusie van antwoord met producties kan ook niet worden geconcludeerd dat [naam eiseres] zodanig in haar belangen is geschaad dat de stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. De inhoud daarvan was grotendeels bekend dan wel, voor het overige, niet dusdanig omvangrijk dat [naam eiseres] geen inhoudelijke reactie daarop heeft kunnen geven. Dat heeft ze ter zitting ook gedaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] drijft een praktijk voor huidtherapie die 12 jaar bestaat. Zij bedient met name patiënten in de regio Schiedam, Vlaardingen en Maassluis op basis van verwijzingen van (huis-)artsen. Haar behandelingen richten zich overwegend op de onderste lichaamshelft, vooral de benen. Bestuurder van [naam eiseres] is [naam]. [naam eiseres] heeft zes werknemers in dienst.
2.2.
Gedaagden sub 1 en 2 voeren zorgverzekeringen uit in de zin van de Zorgverzekeringswet en zij bieden aanvullende ziektekostenverzekeringen aan gedaagde sub 3 aan.
2.3.
Partijen hebben op 23 maart 2018 en in september 2019 zorgovereenkomsten gesloten met betrekking tot het verlenen van oedeemtherapie door [naam eiseres] als zorgaanbieder aan verzekerden van [gedaagden], die in de overeenkomst als zorgverzekeraar wordt aangeduid. .
2.4.
De zorgovereenkomst van september 2019, die voor de beoordeling in dit kort geding relevant is, is van kracht vanaf l januari 2020 en is aangegaan voor bepaalde tijd, te weten tot en met 31 december 2022. De zorgovereenkomst is tussentijds niet beëindigd. In de zorgovereenkomst is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(...) DEEL II: SPECIFIEK DEEL
Artikel 1 Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
(…)
d.
Oedeemtherapie
Verbijzonderde vorm van Fysiotherapeutische zorg welke kan worden uitgevoerd door een gecontracteerde Huidtherapeut. Oedeemtherapie is een behandelvorm gericht op het herstel van functiestoringen in het lymfatische en of veneuze stelsel. Oedeemtherapie omvat de volgende behandelingsmogelijkheden: manuele lymfedrainage, compressietherapie, ambulante compressietherapie, gerichte oefentherapie en voorlichting. Hieronder wordt door de Zorgverzekeraar expliciet niet begrepen: behandelingen met een cosmetisch karakter.
(…)
Artikel 4 Vergoeding Oedeemtherapie
1. Vergoeding door de Zorgverzekeraar aan de Zorgaanbieder van de gecontracteerde prestaties zal plaatsvinden conform de tussen partijen overeengekomen Tarieven als vermeld in Addendum Prestaties en tarieven. Andere dan de in dit addendum genoemde prestaties komen niet voor vergoeding in aanmerking.
(...)
DEEL III: ALGEMEEN DEEL
(…)
Artikel 2 Zorg
De Zorgaanbieder verleent aan een Verzekerde van de Zorgverzekeraar die zich tot hem wendt de Zorg, zoals omschreven in het Specifieke Deel (Deel 2) van de Zorgovereenkomst, voor zover de Verzekerde jegens de Zorgverzekeraar recht heeft op die Zorg dan wel op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan. De Zorgaanbieder neemt bij het verlenen van de zorg de eisen in acht die voortvloeien uit de toepasselijke wet­ en regelgeving.
(…)”
2.5.
Naar aanleiding van door [gedaagden] gestelde onregelmatigheden in de wijze van factureren en/of fraude bij [naam eiseres] bestaat al geruime tijd discussie tussen partijen, waarover tussen partijen is overlegd en gecorrespondeerd. In dat verband heeft [gedaagden] onderzoek naar [naam eiseres] gedaan en begin 2021 een betalingsstop doorgevoerd die nog steeds door haar wordt gehandhaafd. Dit had voor [naam eiseres] tot gevolg dat de facturen die zij had ingediend bij [gedaagden] over de maand januari 2021van in totaal € 30.906,16 door [gedaagden] onbetaald zijn gelaten.
In dat verband is [naam eiseres] bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kortgedingprocedure gestart tegen [gedaagden] die heeft geleid tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 13 april 2021. In dat vonnis is [gedaagden] veroordeeld om tot betaling van het bedrag van € 30.906,16, te vermeerderen met rente en kosten, aan [naam eiseres] over te gaan. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis onder 4.7 het volgende overwogen:
“(…) Het fraudeonderzoek heeft betrekking op de declaraties in de periode 2018 tot en met december 2019. Ten aanzien van deze declaraties is de eerste zorgovereenkomst van kracht. In deze zorgovereenkomst is het begrip fraude gedefinieerd als door de zorgaanbieder opzettelijk gepleegde onrechtmatige feiten, die ten laste komen van de voor de zorg bestemde middelen. Er moet volgens de overeenkomst sprake zijn van (financieel) verkregen voordeel, van het overtreden van declaratieregels en van opzettelijk en misleidend handelen. Dat hiervan sprake is, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand niet aannemelijk. [naam eiseres] heeft in ongeveer 1800 dossiers declaraties bij DSW ingediend. Slechts ten aanzien van drie dossiers heeft DSW onder-bouwd dat geconstateerd is dat de behandelingen uitsluitend zien op het aanmeten en afleveren van steunkousen en/of het verlenen van wondzorg terwijl [naam eiseres] oedeemtherapie heeft gedeclareerd en dat de dossiervorming niet voldoet aan de richtlijn Huidtherapeutische dossiervoering. In één dossier (dossier 34) zijn behandelingen gedeclareerd waarvoor geen behandeljournaal is aangemaakt of waarvan uit het behandeljournaal blijkt dat de behandeling niet heeft plaatsgevonden. [naam eiseres] heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd dat de wijze van declareren plaats vindt op een wijze als die door de Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten is goedgekeurd en gebruikelijk js onder zorgverleners en zorgverzekeraars. Ook de verleende zorg wat betreft wondzorg en het aanbrengen van compressiemiddelen is gangbaar onder huidtherapeuten en in lijn met hetgeen huidtherapeuten tijdens de beroepsopleiding wordt geleerd. Ter zitting is door [naam eiseres] erkend dat de verslaglegging in de dossiers beter had gekund en dat zij hiervoor aandacht heeft gevraagd bij haar medewerkers. [naam eiseres] heeft ook toegegeven dat in dossier 34 fouten zijn gemaakt die erin resulteren dat drie behandelingen van de opgevoerde 40 behandelingen niet hebben plaatsgevonden. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter nog niet dat sprake is van fraude in de zin van de eerste zorgovereenkomst. Dat sprake is van opzet en misleiding aan de zijde van [naam eiseres] is niet gesteld ook niet aannemelijk geworden. In dit licht heeft DSW haar tegenclaim onvoldoende onderbouwd. De gegrondheid van het verweer van DSW is dan ook niet op eenvoudige wijze vast te stellen waardoor de vordering ondanks het beroep op verrekening kan worden toegewezen.”
[gedaagden] heeft inmiddels aan het vonnis van 13 april 2021 voldaan.
2.6.
De door [naam eiseres] bij [gedaagden] ingediende facturen over de maanden februari tot en met juni 2021 heeft [gedaagden] onbetaald gelaten. Het gaat om de facturen over de maand februari 2021 van € 15.207,35, de maand maart 2021 van € 49.189,28, de maand april 2021 van € 24.035,60, de maand mei 2021 van € 26.412,65 en de maand juni 2021 van
€ 26.397,90. In dat kader heeft [naam eiseres] dit kort geding aanhangig gemaakt.
2.7.
Na het hiervoor al geduide (voorbereidend) onderzoek en de plaatsgevonden dossiercontrole heeft [gedaagden] bijzonder onderzoek naar de vermeende onregelmatigheden en/of fraude bij [naam eiseres] doen uitvoeren. Anders dan ten tijde van het eerdere kort geding is sinds mei 2021 een concept onderzoeksrapport beschikbaar. Samengevat staat daarin, op basis van een uitgebreid onderzoek, dat sprake is van grootschalige fraude. [naam eiseres] heeft dit uitdrukkelijk betwist. Zij heeft haar inhoudelijke reactie op het concept onderzoeksrapport op 28 mei 2021 schriftelijk gegeven en de inhoud van het onderzoeksrapport uitdrukkelijk betwist. [naam eiseres] heeft haar inhoudelijke reactie twee keer aangevuld.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalend de ander zij gekweten, om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 138.234,10, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag waarop deze dagvaarding is betekend tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan, althans een voorziening of bedrag als de voorzieingenrechter redelijk acht;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalend de ander zij gekweten, in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalend de ander zij gekweten, in de nakosten van deze procedure te begroten op een bedrag € 157,00 en, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met een bedrag van € 82,00, dan wel te begroten op respectievelijk € 246,00 en € 328,00 voor zover [gedaagden] tevens een reconventionele vordering mocht instellen, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te dezen te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing. Tegen de vermeerdering van eis maakt zij geen bezwaar.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[gedaagden] heeft, kort gezegd, betoogd dat de onderhavige zaak ongeschikt is om in kort geding te worden behandeld. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Zowel vanuit feitelijk als juridisch oogpunt is het thans voorliggende geschil niet dusdanig ingewikkeld en omvangrijk te achten dat beslechting daarvan in kort geding niet mogelijk is, terwijl de gevolgen van de beslissing goed te overzien zijn.
4.2.
Recht wordt gedaan op de vermeerderde eis, nu geen bezwaar is gemaakt tegen de vermeerdering en de goede procesorde daaraan niet in de weg staat.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. De waarschijnlijkheid dat de bodemrechter eiser al dan niet in het gelijk zal stellen met betrekking tot het recht dat hij pretendeert is hierbij een belangrijke factor.
4.3.
Het geschil in dit kort geding spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of de zorg die is verleend en in rekening is gebracht bij gemelde facturen verzekerde zorg is die voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens [naam eiseres] is daarvan sprake en voldoet zij voor het overige ook aan de eisen die voor toewijzing van een geldvordering in kort geding gelden, terwijl [gedaagden] de tegenovergestelde mening is toegedaan.
Indien en voor zover aannemelijk wordt geacht dat van een voldoende “harde” vordering van [naam eiseres] sprake is, dient vervolgens te worden bepaald of sprake is van een valide tegenvordering van [gedaagden] die voor verrekening in aanmerking komt.
4.4.
Een belangrijk twistpunt tussen partijen bleek ter zitting te zijn om welk type zorg het gaat, met het oog op beantwoording van de vraag of die zorg al dan niet onder de zorgovereenkomst is verzekerd.
Dat [naam eiseres] de gefactureerde behandelingen feitelijk heeft verricht is, behoudens enige hierna te bespreken minder wezenlijke punten, niet in geschil.
4.4.1.
De facturen van [naam eiseres] waarvan zij nu betaling vordert zijn ingediend met als indicatie lymfoedeemtherapie.
Oedeem wordt gedefinieerd als een abnormale ophoping van vocht in de extracellulaire
ruimte. Lymfoedeem is een abnormale ophoping van eiwitten en vocht in het lichaamsweefsel als gevolg van een verstoord evenwicht tussen aan- en afvoer van vocht. Wondoedeem is een vochtstapeling na operatie of verwonding. In het geval van wondoedeem wordt de zwelling rechtstreeks veroorzaakt door de wond via de aanvoerende vaten.
4.4.2.
De door [naam eiseres] ingediende facturen zien (deels) op de behandeling van wondoedeem wat volgens [naam eiseres] wel en volgens [gedaagden] niet onder de zorgovereenkomst is verzekerd en wordt vergoed. [gedaagden] beroept zich daarbij o.a. op artikel 2.6 en bijlage 1 van het Besluit Zorgverzekering (BZ). [gedaagden] stelt dat in het kader van gecontracteerde verzekerde zorg de diagnose/indicatie bepalend is.
[naam eiseres] stelt dat bij wonden die niet het gevolg zijn van trauma eigenlijk altijd oedeem optreedt en dat zij wondoedeem beschouwt als overkoepelend begrip, zijnde lymf- en/of veneus oedeem. Haar werkwijze is dat zij dit behandelt zoals in de branche volstrekt gebruikelijk, en die behandeling in rekening brengt.
4.4.3.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat op basis van de thans beschikbare gegevens voldoende aannemelijk is dat sprake is van door [naam eiseres] verleende verzekerde zorg. De geldende zorgovereenkomst ziet immers in artikel 1 zowel op oedeemtherapie met het oog op herstel van functiestoringen in het lymfatische stelsel als die in het veneuze stelsel (zie 2.4 hiervoor). [naam eiseres] mocht de zorgovereenkomst in redelijkheid zo begrijpen, en [gedaagden] moest daarvan ook uitgaan, dat onder de verzekerde zorg niet slechts de therapie (in de in de overeenkomst genoemde vormen) voor lymfoedeem, maar ook die voor veneus oedeem en daarmee wondoedeem was begrepen. Dat alleen lymfoedeem voorkomt op de chronische lijst (bijlage 1 bij het BZ) doet daaraan niet af, nu de overeenkomst daarnaar in dit verband niet verwijst en het partijen vrij stond andere afspraken te maken. Daarbij komt dat sprake kan zijn van zorg die onder de basisverzekering valt, maar ook van zorg die onder een aanvullende verzekering valt, nu de zorgovereenkomst op beide ziet en ten aanzien van oedeemtherapie geen specifieke bepalingen bevat. Het is niet aan [naam eiseres] om zich daarin te verdiepen. Als [gedaagden] de dekking had willen beperken tot behandeling van (alleen) lymfoedeem had zij dat, als opsteller van de zorgovereenkomst, expliciet moeten en kunnen bepalen, zoals zij dat met cosmetische oedeemtherapie wel heeft gedaan. Dat heeft [gedaagden] nagelaten.
4.4.4
Voor zover [gedaagden] meent dat de door de arts afgegeven indicaties onjuist zijn gaat dat [naam eiseres] niet aan. [naam eiseres] heeft kennelijk, zoals contractueel vereist, steeds beschikt over een indicatie die door een arts is afgegeven. De eigen verantwoordelijkheid van [naam eiseres] als paramedische zorgverlener gaat in het algemeen niet zover dat zij gehouden is de arts te controleren. Dat die indicaties evident onjuist waren is voorts niet aannemelijk; slechts met betrekking tot één afgegeven indicatie is achteraf bij de ondertekenende arts twijfel ontstaan.
Dat in die indicaties lymfoedeem wordt genoemd, waarna vervolgens door [naam eiseres] een behandeling van wondoedeem plaatsvindt zonder dat verschil gemaakt wordt naar de aard van het oedeem terwijl de therapie overeenkomt met de behandelingsmogelijkheden als genoemd in art. 1 van de overeenkomst, maakt op het eerste gezicht niet dat in strijd met de zorgovereenkomst niet-verzekerde zorg door [naam eiseres] is gedeclareerd.
Voor zover sprake is geweest van het louter toepassen van steunkousen waarvoor [gedaagden] met anderen (hulpmiddelenleveranciers) overeenkomsten heeft gesloten is dat niet een gegeven waarmee [naam eiseres], als zij er al mee bekend was, rekening behoefde te houden.
4.5.
Nu aangenomen wordt dat de onder de facturen verleende zorg verzekerde zorg is die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt dient te worden bepaald of de geldvordering overigens aannemelijk is en of aan de twee andere vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan.
4.6.
De voorzieningenrechter heeft vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de stelling van [naam eiseres] dat de door haar gehanteerde wijze van declareren standaard wordt gevolgd in de praktijk door zorgverleners en (andere) zorgverzekeraars en dat die - in lijn met geldende regelgeving - ook is goedgekeurd door de Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten. [gedaagden] heeft daartegen onvoldoende concreets ingebracht.
4.6.1
Over de gehanteerde hoogte van het geldende tarief van € 46,00 bestaat ook geen geschil. De stelling van [gedaagden] dat het tarief is gekoppeld aan een behandeling van 45 minuten in plaats van de door [naam eiseres] standaard uitgevoerde behandeling van 30 minuten staat in interne stukken van [gedaagden] waaraan [naam eiseres] niet gebonden kan worden geacht. In de rechtsverhouding tussen partijen wordt niet gedeclareerd op urenbasis, zodat [naam eiseres] ook niet langs die lijn kennis had moeten of kunnen hebben van de door [gedaagden] gehanteerde behandelingstijd afgezet tegen het geldende tarief. De bij de overeenkomst gevoegde brief of deel IV van de overeenkomst bevatten ook geen aanwijzingen op dat punt. Dat [gedaagden] als opsteller van de zorgovereenkomst met bijlagen de koppeling tussen tarief en behandelingsduur daarin niet heeft neergelegd, dient daarom voor haar rekening en risico te komen.
4.6.2
[gedaagden] hebben nog aangegeven dat voor een deel van de facturen geldt dat deze zijn gebaseerd op thuisbezoeken, terwijl de noodzaak daarvan niet is gebleken en het tarief om die reden hoger ligt. Bij gebreke van nadere, concrete onderbouwing wordt daaraan voorbijgegaan. Datzelfde geldt voor de stelling dat ook no-shows (geplande afspraken die wegens afwezigheid van de patiënt niet zijn doorgegaan) in rekening zijn gebracht.
4.7.
Dan is aan de orde de vraag of aannemelijk is dat sprake is van frauduleuze onregelmatigheden in verband waarmee [naam eiseres] geen recht op vergoeding zou hebben, althans dat sprake is van een verrekenbare tegenvordering van [gedaagden]
4.8.
Als verweer tegen het in dit kort geding door [naam eiseres] gevorderde totaalbedrag van € 138.234,10, aan op het eerste gezicht dus terecht gedeclareerde facturen over de maanden februari tot en met juni 2021 stelt [gedaagden], net als in het eerdere kort geding, een tegenvordering te hebben. Deze tegenvordering begroot zij (primair) over de jaren 2016-2020 op een bedrag van € 1.366.807,63. [gedaagden] beroept zich in dat verband op verrekening. Het kort aangestipte beroep op opschorting heeft [gedaagden] verder geen handen en voeten gegeven, zodat de voorzieningenrechter daarop verder niet ingaat.
4.9.
Volgens [gedaagden] heeft de tegenvordering betrekking op door toedoen van [naam eiseres] opgetreden frauduleuze dossiervorming en declaratiemisstanden op grond waarvan zij onterecht vergoedingen van [gedaagden] vordert dan wel heeft ontvangen. Het gaat dan, in haar visie, zowel om de vorderingen waarvan [naam eiseres] thans betaling verlangt als om oudere facturen.
4.9.1
[gedaagden] verwijst daarbij naar het door haar als productie 1 bij de conclusie van antwoord overgelegde concept onderzoeksrapport van mei 2021 dat zij heeft doen opstellen en dat ten tijde van het eerdere kort geding nog niet beschikbaar was. Evenwel geldt dat met het enkele verwijzen in randnummer 38 van de conclusie van antwoord naar (de inhoud van) de concept rapportage en het globaal bespreken van de constateringen daarin, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [naam eiseres], waarover hierna nader, geen sprake is van voldoende concrete onderbouwing dat [naam eiseres] zich in verband met de thans aan de orde zijnde facturen schuldig heeft gemaakt aan fraude zoals in de overeenkomst bepaald. [gedaagden] specificeert bijvoorbeeld niet concreet in hoeverre de bevindingen in het conceptrapport toepassing vinden op de facturen over 2021 waarvan in dit kort geding betaling wordt gevorderd. Het conceptrapport lijkt, blijkens de inhoud daarvan, met name op (veel) oudere facturen te zien, terwijl [naam eiseres] stelt dat de dossiers die aan de huidige facturen ten grondslag liggen (met het oog op haar inmiddels gewijzigde werkwijze) op orde zijn.
Dat, zoals [gedaagden] in randnummer 70 van de conclusie van antwoord samenvattend stelt, in elk geval een bedrag van € 127.175,37 van de thans voorliggende facturen niet voor vergoeding in aanmerking komt is daarmee ook onvoldoende onderbouwd.
4.9.2
Ook als sprake is van fraude of onregelmatigheden die verband houden met oudere facturen kan [gedaagden] uit dien hoofde een tegenvordering hebben, die gelet op de verhouding en overeenkomst tussen partijen in beginsel voor verrekening in aanmerking komt. Voordat dat ertoe leidt dat de in dit kort geding ingestelde geldvordering van [naam eiseres] (deels) niet toewijsbaar is zal echter het bestaan en de omvang van die tegenvordering voldoende aannemelijk moeten zijn.
Dat [gedaagden] onderzoek doet naar opgetreden onregelmatigheden bij een zorgverlener als [naam eiseres] is een goede zaak. Deels zijn de onregelmatigheden ook erkend door [naam eiseres], maar [naam eiseres] heeft, zoals al opgemerkt, (de omvang van) de tegenvordering die [gedaagden] op [naam eiseres] stelt te hebben in de inhoudelijke reacties op de concept rapportage van [gedaagden] en ook in dit kort geding op serieuze gronden betwist.. De stap van “onregelmatigheid” naar de ernstige beschuldiging van fraude is niet lichtvaardig te nemen. Partijen zijn hierover duidelijk nog niet uit gedebatteerd. Hun geschilpunten zijn deels technisch van aard en zullen voorts vermoedelijk aanleiding geven tot bewijsopdrachten. Geconstateerd kan worden dat op dit moment niet goed valt vast te stellen wat er de afgelopen jaren administratief bij [naam eiseres] is gebeurd, maar dat er op dat vlak reden voor bezorgdheid is. Specifieke opmerking behoeft daarbij dat gebleken is dat [naam eiseres], naast de erkende administratieve fouten in o.a. dossiervorming, ter voorkoming waarvan zij stelt haar werkwijze inmiddels te hebben aangepast, wijzigingen in door [gedaagden] al onderzochte en gefotografeerde dossiers heeft doorgevoerd. Hoewel een dergelijke handelwijze tegen [naam eiseres] pleit, laat dit onverlet dat het nog maar de vraag is of sprake is van op grote schaal en stelselmatig opzettelijk gepleegde onrechtmatige feiten. Dat sprake is van schending door [naam eiseres] van het bepaalde in artikel 21 Rv, dat met name ziet op de onzorgvuldige voorlichting van de rechter, volgt daaruit in ieder geval niet, zeker niet nu [naam eiseres] die aanpassingen ter zitting ook heeft toegegeven. Dat [naam eiseres] fraude in de zin van de overeenkomst heeft gepleegd is al met al onvoldoende aannemelijk.
4.9.3
Op basis van de thans beschikbare gegevens, mede gelet op de omstandigheid dat [naam eiseres] erkent dat sprake kan zijn van een tegenvordering wegens administratieve onvolkomenheden, acht de voorzieningenrechter de aannemelijkheid van een verrekenbare tegenvordering aanzienlijk. Gelet op voormelde onduidelijkheden en het kader van dit kort geding, waarin gene ruimte is voor nadere bewijslevering, zal de omvang daarvan voorshands worden begroot op € 50.000,=. Er is dus aanleiding voor verrekening van dat bedrag aan voldoende aannemelijke tegenvordering met de vordering van [naam eiseres].
4.10.
Dit alles leidt tot de conclusie dat er voor € 88.234,10 sprake is van een voldoende harde vordering van [naam eiseres], waartegenover een onzekere nadere tegenvordering van [gedaagden] staat die, gelet op artikel 6:136 BW, niet aan toewijzing in de weg staat.
4.11.1
[naam eiseres] heeft bij monde van [naam] verklaard dat de praktijk van [naam eiseres] goed loopt en dat zij nog wel even op haar reserves kan interen, maar dat dit niet te lang moet duren. Dat is bij een onderneming van de grootte van [naam eiseres] die voor een groot deel van haar omzet - naar onbetwist is, tenminste ca 60 % - afhankelijk is van [gedaagden], aannemelijk en genereert in voldoende mate spoedeisend belang.
Voorts legt dat gewicht in de schaal bij de belangenafweging.
4.11.2
Nu onvoldoende gemotiveerd gesteld is dat op dit moment sprake is van een restitutierisico aan de zijde van [naam eiseres], leidt al het voorgaande ertoe dat de vordering van [naam eiseres] wordt toegewezen tot het onder 4.10 genoemde bedrag.
4.11.3
[naam eiseres] vordert vergoeding van de
wettelijke (handels-)rentezonder nader aan te geven welke rente zij op welke grond bedoelt te vorderen. De voorzieningenrechter zal de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente toewijzen, vanaf de datum van dit vonnis.
4.12.
[gedaagden] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] (te vermeerderen met wettelijke rente) worden begroot op:
- betekening oproeping € 85,81
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 5.301,81
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten worden, vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen overeenkomstig het op dit moment geldende tarief.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 88.234,10 (zegge achtentachtigduizend tweehonderdvierendertig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 5.301,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021. 1734/106