In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De eiser, die de waarde te hoog vond, had beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld op € 164.000,-. De eiser stelde dat de vergelijkingsobjecten die door de verweerder waren gebruikt niet bruikbaar waren, omdat deze betrekking hadden op maisonnette woningen, terwijl de onroerende zaak een gelijkvloers appartement betrof. De belanghebbende, Woonstichting Samenwerking Vlaardingen, verdedigde een lagere waarde van € 128.343,-. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de WOZ-waarde op de juiste wijze had vastgesteld, gebruikmakend van de vergelijkingsmethode zoals voorgeschreven in de Wet WOZ. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de onroerende zaak. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.