ECLI:NL:RBROT:2021:8140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
10/243625-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd voor de bereiding van harddrugs

Op 9 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen waarmee strafbare feiten met betrekking tot harddrugs kunnen worden gepleegd. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak betreft een onderzoek dat op 26 september 2020 is gestart, toen de politie in de garage van de verdachte goederen en schalen met beige en bruine brokken aantrof. Deze brokken bleken coffeïne en paracetamol te bevatten, welke stoffen vaak als versnijdingsmiddel voor heroïne worden gebruikt. De verdachte, die eigenaar was van de garage, ontkende te weten dat deze stoffen aanwezig waren, maar de rechtbank oordeelde dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de verboden stoffen en voorwerpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van de handel in harddrugs, wat ernstige gezondheidsrisico's met zich meebrengt en bijdraagt aan maatschappelijke schade. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, maar oordeelde dat een gevangenisstraf passend was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/243625-20
Datum uitspraak: 9 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.J. Blotwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak en voert daartoe aan dat de verdachte niet heeft geweten dat de ten laste gelegde stoffen en voorwerpen in zijn garage aanwezig waren. De verdachte heeft zijn sleutel van de garage die avond uitgeleend en wat zich daarna in de garage heeft afgespeeld, is buiten de wetenschap van de verdachte gebeurd.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Op 26 september 2020 heeft de politie in de garage van verdachte goederen en schalen met beige en bruine brokken aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat die brokken coffeïne en paracetamol bevatten en dat een mengsel van coffeïne en paracetamol in relatie tot drugs als versnijdingsmiddel voor heroïne gebruikt wordt. Hiermee dienen deze middelen voor de bereiding, bewerking en verwerking van heroïne. Verdachte heeft verklaard dat hij toen de eigenaar was van de garage en meerdere keren per week in de garage te vinden was.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de ten laste gelegde stoffen en voorwerpen in zijn garage en dat hij over die goederen ook de beschikkingsmacht had. Allereerst heeft de verdachte als eigenaar van de garage steeds onbeperkt toegang tot die locatie gehad. Daarnaast zijn er op de telefoon van de verdachte afbeeldingen gevonden waarop voorwerpen en stoffen in zijn garage te zien zijn, zoals die door de politie ook op 26 september 2020 zijn aangetroffen in zijn garage. Ter zitting heeft de verdachte ook bevestigd dat een van die foto’s in zijn garage is genomen en komt de opstelling van die goederen overeen met hetgeen ter plaatse vervolgens is aangetroffen. Gelet hierop acht de rechtbank de stelling van verdachte dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen stoffen en voorwerpen niet aannemelijk.
Het standpunt van verdachte dat hij die avond zijn garage had uitgeleend aan een ander en dat die ander mogelijk de aangetroffen stoffen en voorwerpen daar heeft geplaatst en gebruikt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Niet alleen acht de rechtbank het namelijk niet geloofwaardig dat die ander in de korte tijd tussen het ontvangen van de sleutel en het aantreffen van die zeer grote hoeveelheid goederen en materiaal deze daar heeft kunnen plaatsen en verwerken, maar ook wijst het eigen gedrag van de verdachte op het tegendeel.
Immers, ondanks dat de rook al onder de garagedeuren naar buiten kwam heeft de verdachte zijn garage niet voor de brandweer geopend en in strijd met de waarheid ontkend de sleutel van de garage bij zich te hebben. Dit versterkt nog eens het beeld dat verdachte wist van de aanwezigheid van verboden stoffen in zijn garage en het gebruik dat daarvan werd gemaakt en ontdekking daarvan wilde voorkomen. Gelet op die omstandigheden wordt vastgesteld dat de verdachte op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de stoffen en voorwerpen in zijn garage en wist dat deze goederen bestemd waren voor het bereiden, bewerken en verwerken harddrugs.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 september 2020 te Rotterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van heroïne , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
- een hoeveelheid van ongeveer 176,5 kilogram paracetamol en coffeïne, althans een hoeveelheid van een stof bevattende paracetamol en coffeïne en- een of meer metalen schalen en
- een of meer metalen pannen en
- een of meer speciekuipen en
- een of meer (grote) lepels en
- een of meer gasflessen en
- een of meer gasbranders en- een of meer jerrycans met bruin water
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 26 september 2020 een hoeveelheid van ruim 176 kilogram versnijdingsmiddelen voorhanden gehad waarmee heroïne verwerkt kan worden, evenals een grote hoeveelheid aan de bereiding van harddrugs gerelateerde voorwerpen. Door het versnijden van verdovende middelen kan de opbrengst fors worden vergroot. Met de aanwezigheid van deze voorwerpen en stoffen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidings-en bevorderingshandelingen ten aanzien van de handel in harddrugs. Het is algemeen bekend dat deze drugs ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor gebruikers en dat de productie daarvan en handel daarin gepaard gaan met diverse andere vormen van criminaliteit, waaronder (zware) geweldsfeiten. Voorbereidingshandelingen zoals die van verdachte staan aan het begin van deze keten en dragen daarmee bij aan de grote maatschappelijke schade die er door wordt veroorzaakt. Uit zijn handelswijze blijkt dat verdachte zich niet heeft bekommerd om deze maatschappelijke schade.
7.2.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en heeft bepleit dat volstaan kan worden met een taakstraf. Gelet op de ernst van het strafbare feit acht de rechtbank een taakstraf niet passend. Wel ziet de rechtbank in de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, aanleiding om een gedeelte van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. [1]

8..Voorlopige hechtenis

Weliswaar zou opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis in de rede liggen, maar dit is niet door de officier van justitie is gevorderd en de rechtbank ziet (ambtshalve) geen aanleiding om de opheffing van de schorsing te bevelen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 26 september 2020 te Rotterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, (telkens) zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (onder andere)
- een hoeveelheid van ongeveer 176,5 kilogram (versneden) paracetamol en/of coffeïne, althans een hoeveelheid van een stof bevattende paracetamol en/of coffeïne en/of
- een of meer metalen schalen en/of
- een of meer metalen pannen en/of
- een of meer speciekuipen en/of
- een of meer (grote) lepels en/of
- een of meer gasflessen en/of
- een of meer gasbranders en/of
- een of meer jerrycans met bruin water
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 26 september 2020 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, (telkens) zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (onder andere)
- een hoeveelheid van ongeveer 176,5 kilogram (versneden) paracetamol en/of coffeïne, althans een hoeveelheid van een stof bevattende paracetamol en/of coffeïne en/of
- een of meer metalen schalen en/of
- een of meer metalen pannen en/of
- een of meer speciekuipen en/of
- een of meer (grote) lepels en/of
- een of meer gasflessen en/of
- een of meer gasbranders en/of
- een of meer jerrycans met bruin water
voorhanden heeft gehad, waarvan die onbekend gebleven personen wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 september
2020 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door het ter beschikking stellen van zijn, verdachtes, garagebedrijf aan (een) onbekend gebleven perso(o)n(en).

Voetnoten

1.Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.