ECLI:NL:RBROT:2021:8141

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
99/000825-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde met een hoog recidiverisico

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 juli 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van vier jaar had gekregen, was op 11 augustus 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder strikte voorwaarden, waaronder ambulante behandeling en een verbod op het gebruik van verdovende middelen en alcohol. Echter, de veroordeelde heeft zich niet aan deze voorwaarden gehouden, wat leidde tot een vordering van het openbaar ministerie tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen.

Tijdens de openbare terechtzitting zijn de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord. De reclassering heeft gerapporteerd dat de veroordeelde zich niet aan de huisregels van de FPA heeft gehouden en dat hij bedreigingen heeft geuit richting het personeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde moeite heeft met het reguleren van zijn emoties en dat het risico op recidive hoog is. Ondanks dat de reclassering mogelijkheden voor gedragsverandering niet meer ziet, heeft de veroordeelde recentelijk aangegeven mee te willen werken aan een intake bij Ipse de Bruggen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen en gelast dat de veroordeelde 120 dagen van zijn vrijheidsstraf moet ondergaan. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat er per ommegaande een intake bij Ipse de Bruggen of een soortgelijke instelling moet worden geregeld om de plaatsing te bespoedigen. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000825-37
Rolnummer: 22/002593-18
Parketnummer: 10/741252-17
Datum uitspraak: 26 juli 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. K. Bruns, advocaat te Maastricht.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 april 2019, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 4 (vier) jaren, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is op 11 augustus 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarbij
bijzondere voorwaarden zijn opgesteld waaronder een ambulante behandeling, de verplichting begeleid te wonen en een verbod op het gebruik van verdovende middelen en alcohol.
De rechtbank heeft bij beslissing van 7 oktober 2020 een eerdere vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen toegewezen. Bij beslissing van 11 december 2020 heeft de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld met een termijn van 120 (honderdtwintig) dagen of zoveel korter indien de veroordeelde geplaatst kan worden in FPA Fivoor of een soortgelijke instelling.
De veroordeelde is op 29 januari 2021 opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een strafrestant van 332 dagen en een v.i.-proeftijd van 487 dagen.
De rechter-commissaris heeft op 9 juli 2021 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.

Vordering

Op 8 juli 2021 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot gedeeltelijke
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 120 dagen, wegens het niet naleven van voormelde voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 7 juli 2021 van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 26 juli 2021.
De officier van justitie mr. M.J. Blotwijk en de veroordeelde, bijgestaan door de
raadsvrouw, zijn gehoord. Voorts is de deskundige [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling.
De veroordeelde en de raadsvrouw hebben primair verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair de zaak aan te houden. Daartoe is aangevoerd dat herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zeer ingrijpend is en niet in verhouding staat tot hetgeen in de afgelopen periode is gebeurd. Niet staat vast of daadwerkelijk een voorwaarde is overtreden en welke voorwaarde dat dan precies is. De veroordeelde heeft bij de FPA een behandeling gevolgd die juist gericht is op het leren omgaan met oplopende spanningen. De veroordeelde wordt overvraagd bij de FPA en dat maakt dat dit geen geschikte plek voor hem is. Een langer
verblijf in de PI is ook niet wenselijk voor de veroordeelde. De reclassering stelt Ipse de Bruggen voor als alternatief, maar daarvan is de veroordeelde niet overtuigd omdat zijn
vertrouwen in de hulpverlening in het algemeen is geschaad.

Beoordeling

In het rapport van de reclassering is opgenomen dat de veroordeelde zich niet aan de
huisregels van de FPA heeft gehouden en onder meer bedreigingen heeft geuit richting het personeel en daarmee de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft
overtreden. Sinds zijn plaatsing op de FPA in december 2020 verzoekt veroordeelde om overplaatsing. Ondanks dat hij een aantal vrijheden op het terrein van de kliniek heeft
gekregen, heeft hij moeite om de behandeling voort te zetten. Veroordeelde kan zijn emoties niet goed reguleren wat zich uit in agressief gedrag. De FPA heeft aangegeven de veiligheid van het personeel en medepatiënten niet meer te kunnen waarborgen. De reclassering geeft aan dat het veroordeelde niet aan intrinsieke motivatie ontbreekt en dat veroordeelde niet in staat is om zelfstandig te wonen. Omdat hij dit graag zou willen, kan hij die beperking
moeilijk accepteren. De reclassering heeft geen mogelijkheden meer voor gedragsverandering en risicobeperking. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat de veroordeelde een lange tijd weerstand heeft geboden tegen een plek bij Ipse de Bruggen. Toen hem duidelijk werd dat dan de PI wellicht het alternatief zou zijn, heeft hij kort geleden gezegd wel weer mee te willen werken. Daarom staat nu een nieuwe intake gepland bij Ipse de Bruggen. Het blijft echter wel de vraag of hij daar geaccepteerd wordt en wanneer plaatsing kan plaatsvinden.
Uit het reclasseringsadvies en het advies van de deskundige ter terechtzitting blijkt dat de reclassering nu geen mogelijkheden heeft voor gedragsverandering bij veroordeelde en dat het hoge recidiverisico daarom onvoldoende beperkt kan worden. Omdat de behandeling, nodig voor het terugbrengen van dat recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau, mede door toedoen van veroordeelde zelf (nog) niet beschikbaar is, zal de rechtbank de vordering
toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten 120 dagen, moet worden ondergaan.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt herroepen met een termijn van 120 (honderdtwintig) dagen, of zoveel korter tot het moment de veroordeelde op een geschikte plek, bij Ipse de Bruggen of een soortgelijke instelling, geplaatst kan worden;
de rechtbank gaat er vanuit dat er per ommegaande een intake wordt geregeld bij Ipse de Bruggen of een soortgelijke instelling, om plaatsing te bespoedigen.
Deze beslissing is genomen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2021.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.