ECLI:NL:RBROT:2021:8141
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde met een hoog recidiverisico
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 juli 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van vier jaar had gekregen, was op 11 augustus 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder strikte voorwaarden, waaronder ambulante behandeling en een verbod op het gebruik van verdovende middelen en alcohol. Echter, de veroordeelde heeft zich niet aan deze voorwaarden gehouden, wat leidde tot een vordering van het openbaar ministerie tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen.
Tijdens de openbare terechtzitting zijn de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord. De reclassering heeft gerapporteerd dat de veroordeelde zich niet aan de huisregels van de FPA heeft gehouden en dat hij bedreigingen heeft geuit richting het personeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde moeite heeft met het reguleren van zijn emoties en dat het risico op recidive hoog is. Ondanks dat de reclassering mogelijkheden voor gedragsverandering niet meer ziet, heeft de veroordeelde recentelijk aangegeven mee te willen werken aan een intake bij Ipse de Bruggen.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen en gelast dat de veroordeelde 120 dagen van zijn vrijheidsstraf moet ondergaan. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat er per ommegaande een intake bij Ipse de Bruggen of een soortgelijke instelling moet worden geregeld om de plaatsing te bespoedigen. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.