Op 14 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënte, geboren op [geboortedatum cliënte], wonende te [woonplaats cliënte]. Het verzoek is ingediend door het CIZ op 11 juni 2021, met als doel de cliënte te beschermen tegen ernstig nadeel door haar verstandelijke beperking en de invloed van haar mantelzorger. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen telefonisch gehoord, waaronder de advocaat van cliënte en een ggz-agoog. Cliënte weigerde zelf te verschijnen en gaf aan niet te willen deelnemen aan het gesprek.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het CIZ beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat het verzoek een dag te laat was ingediend, maar dat dit geen gevolgen had voor de ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de medische verklaring, hoewel ouder dan drie maanden, voldoende actueel was om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft ook de bezwaren van de advocaat tegen de medische verklaring en de aanvullende verklaring van de ggz-agoog behandeld, en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van een verstandelijke beperking.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het gedrag van cliënte leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en verwaarlozing. De rechtbank oordeelde dat opname en verblijf noodzakelijk waren om dit ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging tot opname en verblijf werd verleend voor de duur van tien weken, met de mogelijkheid voor een vervolgonderzoek naar de situatie van cliënte. De beschikking werd mondeling gegeven door mr. B. Krijnen en is op 16 juli 2021 ondertekend.