ECLI:NL:RBROT:2021:8221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/620017 / FA RK 21-4449
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënte met verstandelijke beperking

Op 14 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënte, geboren op [geboortedatum cliënte], wonende te [woonplaats cliënte]. Het verzoek is ingediend door het CIZ op 11 juni 2021, met als doel de cliënte te beschermen tegen ernstig nadeel door haar verstandelijke beperking en de invloed van haar mantelzorger. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen telefonisch gehoord, waaronder de advocaat van cliënte en een ggz-agoog. Cliënte weigerde zelf te verschijnen en gaf aan niet te willen deelnemen aan het gesprek.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het CIZ beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat het verzoek een dag te laat was ingediend, maar dat dit geen gevolgen had voor de ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de medische verklaring, hoewel ouder dan drie maanden, voldoende actueel was om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft ook de bezwaren van de advocaat tegen de medische verklaring en de aanvullende verklaring van de ggz-agoog behandeld, en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van een verstandelijke beperking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het gedrag van cliënte leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en verwaarlozing. De rechtbank oordeelde dat opname en verblijf noodzakelijk waren om dit ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging tot opname en verblijf werd verleend voor de duur van tien weken, met de mogelijkheid voor een vervolgonderzoek naar de situatie van cliënte. De beschikking werd mondeling gegeven door mr. B. Krijnen en is op 16 juli 2021 ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/620017 / FA RK 21-4449
Beschikking van 15 juli 2021 betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënte],
geboren op [geboortedatum cliënte] , [geboorteplaats cliënte] ,
hierna: cliënte,
wonende te [woonplaats cliënte] ,
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 11 juni 2021.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 2 december 2020;
- de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam arts] , arts voor verstandelijk gehandicapten, van 1 april 2021;
- de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 21 mei 2021;
- de verklaring van de zorgaanbieder Antes;
- een afschrift van het zorgplan van 18 april 2020;
- een afschrift van de beschikking waarbij mentorschap is ingesteld en een afschrift van de beschikking waarbij een mentor is benoemd.
  • het proces-verbaal van 8 juli 2021.
  • de nadere stukken van 14 juli 2021 met extra behandelinformatie;
  • de pleitnota van de advocaat van cliënte.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
  • de advocaat van cliënte;
  • [naam ggz-agoog] , ggz-agoog, verbonden aan Antes; en
  • [naam mentor] , mentor van betrokkene.
1.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte niet bereid was zich te doen horen. Cliënte gaf aan dat ze niet wilde worden toegevoegd aan het groepsgesprek. Daarna heeft de griffier geprobeerd haar te bellen maar toen heeft ze de telefoon niet meer opgenomen.

2..Beoordeling

Ontvankelijkheid CIZ
2.1.
De advocaat van cliënte heeft naar voren gebracht dat het CIZ niet-ontvankelijk is wegens het op grond van artikel 26 Wzd te laat indienen van het verzoek.
2.2.
In artikel 26 Wzd is geregeld dat het CIZ zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken na de dag van verzending van de aanvraag het verzoek tot het verlenen van de machtiging moet doen bij de rechter.
2.3.
Uit de stukken blijkt dat het verzoek is ingediend op 19 mei 2020 en dit betekent dat het verzoek op grond van artikel 26 Wzd uiterlijk op 10 juni 2020 bij de rechtbank had moeten worden ingediend. Het verzoek is ingediend op 11 juni 2020 en dus is sprake van een overschrijding van de termijn met één dag.
2.4.
De wet verbindt geen consequenties aan het overschrijden van de termijn van artikel 26 Wzd, behalve de mogelijkheid tot het indienen van een klacht en de daaraan gekoppelde mogelijkheid tot schadevergoeding. De rechtbank volgt de advocaat niet in haar verweer dat een overschrijding van de termijn in dit geval zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het CIZ. Cliënte is, mede gezien de geringe overschrijding en de aard van de procedure die is gericht op het wegnemen van ernstig nadeel voor cliënte, niet geschaad in haar belangen met betrekking tot deze procedure.
Medische verklaring niet actueel
2.5.
De advocaat heeft verder naar voren gebracht dat de medische verklaring niet actueel is. De medische verklaring door de arts verstandelijk gehandicapten (hierna: avg) dateert van 1 april 2021 en is daarmee ouder dan drie maanden. Een update van de medische verklaring kan alleen worden gegeven door de arts die de verklaring heeft opgesteld en een dergelijke update is niet gegeven. Om die reden moet het verzoek worden afgewezen.
2.6.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 27 lid 2 Wzd sprake moet zijn van een medische verklaring die inzicht geeft in de actuele situatie van cliënte. Ook uit jurisprudentie van het EHRM volgt dat er een actuele medische verklaring moet zijn. Of sprake is van een actuele medische verklaring is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Er is op grond van de wet of jurisprudentie geen vaste termijn te geven waarbuiten een verklaring niet langer actueel is.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat de medische verklaring is opgesteld op grond van dossieronderzoek omdat cliënte tot driemaal toe heeft geweigerd zich te laten onderzoeken. Het dossier is niet wezenlijk veranderd na 1 april 2021. Voor zover de feitelijke situatie zou zijn veranderd in de afgelopen maanden was het voor de avg niet mogelijk om hierover nadere informatie te krijgen, omdat cliënte haar medewerking weigert. Tot slot heeft de medische verklaring met name betrekking op de vraag of er sprake is van een verstandelijke beperking bij cliënte. Deze vraag is over het algemeen niet aan verandering in de tijd onderhevig. Om die reden acht de rechtbank de medische verklaring voldoende actueel om een beslissing te kunnen nemen over de rechterlijke machtiging. De rechtbank zal de termijn waarvoor de machtiging zal kunnen worden toegewezen wel beperken, zie ook hierna.
Verklaring [naam ggz-agoog]
2.8.
De advocaat heeft bezwaar gemaakt tegen de aanvullende verklaring van [naam ggz-agoog] . Zij zou zich ten onrechte hebben voorgesteld als beginnend verpleegkundige en daarom zou het door haar ingediende verslag op grond van artikel 27 lid 4 Wzd niet kunnen worden gebruikt in deze procedure.
2.9.
De rechtbank beschouwt de verklaring van [naam ggz-agoog] niet als een medische verklaring in de zin van artikel 27 lid 4 Wzd. Het betreft een verslag van een bij de behandeling betrokken hulpverlener als achtergrondinformatie. Bovendien heeft [naam ggz-agoog] bij de mondelinge behandeling uitgelegd dat ze naast ggz-agoog ook in opleiding is tot verpleegkundige. In die hoedanigheid is ze naar eigen zeggen bij cliënte langs geweest. Er is dus geen sprake van misleiding en de verklaring kan in de procedure worden gebruikt.
Verstandelijke beperking of psychische stoornis
2.10.
De advocaat betwist dat sprake is van een verstandelijke stoornis. Uit de medische verklaring kan volgens de advocaat niet met zekerheid worden opgemaakt dat hiervan sprake is en dat het gedrag (en dus het ernstig nadeel) hieruit voortkomt.
2.11.
De avg heeft in de medische verklaring aangekruist dat sprake is van een verstandelijke beperking (vraag 5a). Deze conclusie is getrokken op basis van het medisch dossier en op basis van gesprekken met de betrokken hulpverleners. Uit de verdere medische verklaring blijkt wel dat er geen zekerheid is over de verstandelijke beperking omdat cliënte zich ondanks aandringen niet laat onderzoeken en ook in het verleden niet is onderzocht. De avg heeft drie keer geprobeerd om in contact te komen met cliënte maar cliënte (en mantelzorger) heeft/hebben de avg niet willen toelaten in de woning.
2.12.
De rechtbank volgt de avg in de stelling dat op grond van het dossier met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is van een verstandelijke beperking. Uit het overgelegde EPD van cliënte blijkt bijvoorbeeld dat in de ontslagbrief van het EMC in 2001 al gesproken werd van een ‘zwakbegaafde vrouw’. Ook in de gegevens van de huisarts uit 2012 wordt melding gemaakt van ‘lichte zwakzinnigheid’. Verder blijkt dat cliënte werkzaam is geweest in WSW-verband (Wet Sociale Werkvoorziening). Dit alles wijst op een verstandelijke beperking. De rechtbank is het met de advocaat eens dat uit de medische verklaring blijkt dat het voor de avg niet mogelijk is deze diagnose volledig en met zekerheid te stellen. Er staat bijvoorbeeld een vraagteken achter de verstandelijke beperking en verderop wordt opgemerkt dat de verstandelijke beperking niet eerder formeel is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het onder de huidige omstandigheden ook niet mogelijk is om deze volledige zekerheid te krijgen. De volstrekte weigering van cliënte tot meewerken aan elke vorm van onderzoek of diagnostiek, mogelijk onder invloed van de mantelzorger, mag er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat cliënte nu niet de zorg kan krijgen die ze nodig heeft. Daarbij heeft de rechtbank ook geluisterd naar de noodkreet van de hulpverlener ter zitting over de schrijnende situatie van cliënte.
2.13.
Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid dat (ook) sprake kan zijn van een psychische stoornis zoals de advocaat naar voren heeft gebracht. In het verleden is hier vermoedelijk sprake van geweest. De rechtbank ziet op dit moment geen concrete aanwijzingen dat er sprake is van een actuele psychische stoornis, in ieder geval niet van een hieruit voortvloeiende zorgbehoefte. Om voorafgaand aan het nemen van deze beslissing hierover nadere inlichtingen te vragen van een psychiater, zoals de advocaat verzoekt, heeft geen zin omdat cliënte in de huidige situatie ook niet zal meewerken aan een onderzoek door een psychiater.
Ernstig nadeel
2.14.
Het gedrag van cliënte leidt als gevolg van deze verstandelijke handicap (mogelijk gepaard met psychische stoornis) tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige immateriële schade en ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang.
2.15.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de situatie van cliënte erg schrijnend is. Cliënte heeft last van ernstige open wonden. Daarbij is de situatie in het verleden zo ver uit de hand gelopen dat er zelfs maden in de wonden zaten. Op dit moment laat cliënte met tegenzin wondverzorging toe. Als gevolg van deze nog altijd open wonden is cliënte aan huis gekluisterd en is ze volledig afhankelijk van haar mantelzorger. De mantelzorger lijkt veel invloed te hebben op haar en houdt alle zorg op afstand. Bovendien zou sprake kunnen zijn van (seksueel) misbruik door de mantelzorger. De woning is momenteel overvol waardoor cliënte niet bij haar slaapkamer kan komen. Ze slaapt hierdoor op de bank. De wondzorg moet ook noodgedwongen op de bank plaatsvinden (in strijd met de ARBO-regels). Deze situatie in de woning is onhygiënisch. De mantelzorger sluit regelmatig de woning van buiten af. Hierdoor kan cliënte niet weg in geval van nood of als ze dit zelf zou willen. Tot slot blijkt dat cliënte zich al geruime tijd niet heeft gedoucht. Zowel de behandelaar als de mentor hebben bij de rechtbank aangegeven niet eerder een dergelijke schrijnende situatie te hebben meegemaakt.
2.16.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.17.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. De advocaat wijst in dat kader op gedwongen ambulante hulp. Deze hulp is niet mogelijk in het kader van de Wzd. Bovendien is die zorg gezien bovenstaande problematiek onvoldoende om het ernstig nadeel weg te nemen.
2.18.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. Cliënte weigert in gesprek te gaan met de hulpverlening of met de rechtbank. Ze heeft eerder aangegeven niet weg te willen uit haar huidige woning.
2.19.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een machtiging. De rechtbank wijst de rechterlijke machtiging op grond van het voorgaande toe voor de duur van tien weken. Het verzoek zal voor de overige 16 weken worden aangehouden. In deze tien weken kan nader onderzoek plaatsvinden naar de actuele situatie van cliënte. Mogelijk dat cliënte in de nieuwe omstandigheden wel zal meewerken aan onderzoek. De rechtbank verzoekt de zorgverantwoordelijke (in overleg met de mentor en het CIZ) om uiterlijk
10 september 2021nadere informatie te verstrekken over de medische situatie van cliënte . Op grond daarvan kan beoordeeld worden of het nodig is om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen en of de resterende 16 weken moeten worden toegewezen.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van [naam cliënte] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 24 september 2021;
3.3.
bepaalt dat het verzoek voor het overige wordt aangehouden tot
24 september 2021 pro formamet het verzoek aan de zorgverantwoordelijke om de rechtbank uiterlijk
10 september 2021nader te informeren over betrokkene;
Deze beschikking is op 16 juli 2021 mondeling gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, in tegenwoordigheid van G. de Man, griffier, en op 23 juli schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.