In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Rotterdam had aan de eiser, de huurder van de woning, een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning voor een periode van zes maanden gesloten zou worden. Dit besluit volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning, waaronder cocaïne en MDMA, tijdens een doorzoeking na een brand op 12 augustus 2019. De burgemeester stelde dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor verkoop en dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen.
Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld, stellende dat de sluiting niet gerechtvaardigd was en dat er geen voldoende ernstige situatie was die een sluiting rechtvaardigde. Eiser voerde aan dat hij niet betrokken was bij de aangetroffen drugs en dat er geen meldingen van overlast waren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de woning. De rechtbank overwoog dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de bijbehorende attributen, evenals de ligging van de woning in een veiligheidsrisicogebied, voldoende grond vormden voor de sluiting.
De rechtbank concludeerde dat de sluiting evenredig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van de burgemeester. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.