ECLI:NL:RBROT:2021:8273

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
10/812000-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen, mishandeling en vernieling met putatief noodweer verweer

Op 18 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 6 oktober 2018 in Maassluis openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee personen, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2]. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling, vernieling en het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld, twee mishandelingen en vernieling, maar sprak hem gedeeltelijk vrij van de beschuldiging van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwierp het verweer van putatief noodweer, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/812000-19
Datum uitspraak: 18 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. B.M.M. Zonneveld, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 (met partiële vrijspraak ten aanzien van het onderdeel met
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Feit 1 primair: partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de geweldshandelingen zoals onder het derde en het vierde gedachtestreepje ten laste gelegd zijn gepleegd jegens aangever. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Feit 2: partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal ook daarvan partieel worden vrijgesproken.
4.1.
Bewezenverklaringen zonder nadere motivering
Het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde is, met uitzondering van hetgeen waarvan hij partieel wordt vrijgesproken zoals hiervoor weergegeven, door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaringen
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Hoewel de raadsvrouw ten aanzien van de feiten 2 en 4 vrijspraak heeft bepleit met een beroep op putatief noodweer, betreft dit een schulduitsluitingsgrond en kan een geslaagd beroep hierop niet leiden tot een vrijspraak. De rechtbank zal dit verweer dan ook bespreken onder het kopje ‘strafbaarheid verdachte’. Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 6 oktober 2018 te Maassluis, aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:
- het geven van een kopstoot tegen die [naam slachtoffer 1] en
- het trappen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1]
2.
hij op 6 oktober 2018 te Maassluis, [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan
3.
hij op 6 oktober 2018 te Maassluis, opzettelijk en wederrechtelijk een bril toebehorende aan [naam slachtoffer 2] heeft vernield
4.
hij op 6 oktober 2018 te Maassluis, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan;
5.
hij op 27 november 2018 te Maassluis een wapen als bedoeld in
artikel 2, lid 1 Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een
imitatievuurwapen, met opschrift Elite Force 1911 Tac, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon;

eendaadse samenloop van:
2.
mishandeling;
en
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

5..handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5
Er zijn geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.
Ten aanzien van feiten 2 en 4
6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt en dat de verdachte daarom moet worden vrijgesproken (
de rechtbank begrijpt: ontslagen van alle rechtsvervolging). Daartoe is aangevoerd dat de verdachte bij vergissing in de veronderstelling was dat hij werd aangevallen door de twee aangevers, omdat hij aan zijn jas naar achteren werd getrokken en hij vervolgens zag dat de aangevers kort na elkaar hun arm naar achteren bewogen en van plan leken om hem te slaan.
De dwaling ten aanzien van het bestaan van de noodweersituatie is verschoonbaar.
6.2.
Beoordeling
Bij een beroep op putatief noodweer dient de rechtbank te beoordelen of er sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, op grond waarvan hij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Die verontschuldigbaarheid dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. De subjectieve ervaring van de verdachte die zich op putatief noodweer beroept is daarbij niet leidend.
De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat één van de aangevers hem aan zijn jas pakte en dat hij toen direct uithaalde. Het bij de jas pakken levert naar objectieve maatstaven geen verschoonbare dwaling op ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. De verdachte heeft in tweede instantie verklaard dat beide aangevers, vóór dat hij uithaalde, ook nog een armbeweging maakten alsof zij hem wilden slaan. Daargelaten of deze gestelde armbewegingen een verschoonbare dwaling ten aanzien van een noodweersituatie opleveren, vindt de verklaring van de verdachte op dit onderdeel geen steun in het dossier.
Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de nacht van 6 oktober 2018 heeft de verdachte zich kort na elkaar schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, twee mishandelingen en een vernieling. De verdachte en zijn vrienden raakten op de openbare weg in Maassluis in conflict met de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . Na een woordenwisseling gaf de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: medeverdachte) de aangever [naam slachtoffer 1] een kopstoot, waarna de verdachte [naam slachtoffer 1] een trap gaf. Vervolgens zijn de aangevers doorgelopen en is ook de verdachte met zijn vriendin weggegaan. Korte tijd later kwam het op straat tot een nieuwe confrontatie tussen de verdachte en de beide aangevers, waarbij de verdachte hen elk een flinke vuistslag tegen het hoofd heeft gegeven. Het slachtoffer [naam slachtoffer 2] heeft daarbij een gebroken oogkas opgelopen en ook is zijn bril door de vuistslag vernield. Ook het slachtoffer [naam slachtoffer 1] werd bij de mishandeling verwond aan het hoofd.
Daarnaast is er op 27 november 2018 tijdens een doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte een imitatievuurwapen aangetroffen.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij (samen met de medeverdachte) tijdens het uitgaan op de openbare weg meermalen fors geweld heeft toegepast en de beide slachtoffers daarbij letsel heeft toegebracht. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dergelijke ervaringen kunnen nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers veroorzaken. Tevens zorgen uitingen van geweld op de openbare weg doorgaans in de samenleving als geheel voor gevoelens van onrust en onveiligheid.
Het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen leidt tevens tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dergelijke voorwerpen vormen een gevaar, omdat zij nauwelijks te onderscheiden zijn van echte vuurwapen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf passend en geboden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen, gelet op het forse tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten, het gegeven dat de verdachte na de bewezenverklaarde feiten niet meer in aanraking is geweest met justitie en het feit dat de verdachte een vaste baan heeft.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de bedreigingen die door (één van) de vader(s) van de aangever(s) jegens de verdachte en zijn vriendin zouden zijn geuit naar aanleiding van de bewezenverklaarde feiten. Hoewel de vermeende bedreigingen ongetwijfeld een nare ervaring voor de verdachte zijn geweest en mogelijk zelfstandig aanleiding zouden kunnen zijn voor strafvervolging, ziet de rechtbank dit niet als een strafverminderende omstandigheid. De gestelde bedreiging vonden plaats ná de bewezen feiten en doen niet af aan de verwijtbaarheid van de verdachte noch aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 714,42 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.617,- aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Materiële schade
- Eigen risico & reis- en parkeerkosten & opvragen medische gegevens:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht, deze posten eigen risico
(€ 203,62), reis- en parkeerkosten (€ 50,-) en opvragen medische gegevens (€ 41,80) van de vordering genoegzaam zijn onderbouwd en tevens door de verdachte niet zijn weersproken, zullen deze worden toegewezen.
- Huishoudelijke hulp:
Het deel van de vordering dat ziet op de huishoudelijke hulpbehoefte (€ 344,-) acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet is gebleken waarom de benadeelde partij gedurende 3 weken niet in staat was huishoudelijk werk te verrichten als gevolg van de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Schade ring:
Het deel van de vordering dat ziet op de schade aan de ring (€ 75,-) acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt niet dat de ring van de benadeelde als gevolg van de onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten zijn beschadigd. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.1.3.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de psychische gevolgen van de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In de strafzaak tegen de medeverdachte heeft de rechtbank het aandeel in de materiële schade als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde vastgesteld op € 150,- Tot betaling van dit deel van de immateriële schade zal de verdachte hoofdelijk, met de medeverdachte, worden veroordeeld.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
8.2.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 882,93 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de verdediging primair om de vordering af te wijzen en subsidiair om de vordering te matigen nu deze niet proportioneel moet worden geacht.
8.2.3.
Materiële schade
- Bril & verlies arbeidsvermogen & opvragen medische gegevens & reis- en parkeerkosten:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht, de posten bril (€ 543), verlies arbeidsvermogen (€ 90,24) en opvragen medische gegevens (€ 49,69), voor de reis- en parkeerkosten (€ 50,-) van de vordering genoegzaam zijn onderbouwd en tevens door de verdachte niet zijn weersproken, zullen deze delen van het gevorderde bedrag worden toegewezen.
-Kleding:
Het deel van de vordering dat ziet op de beschadigde kleding (€ 150,-) acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt niet dat de kleding van de benadeelde als gevolg van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten onbruikbaar is geworden. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering dat ziet op de beschadigde kleding niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.4.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de psychische schade en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 795,42, (waarvan € 150,- hoofdelijk met zijn mededader), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van
€ 1.482,93, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 36f, 55, 57, 60a, 141, 300 en 350 van het Wetboek van strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
144 (honderdvierenveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
72 (tweeënzeventig) dagen;
veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 795,42 (zegge: zevenhonderdvijfennegentig euro en tweeënveertig cent),bestaande uit € 295,42 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, waarvan
€ 150,- hoofdelijkmet de mededader [naam medeverdachte] zo, dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 795,42 (zegge: zevenhonderdvijfennegentig euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaalt dat bij het uitblijven van (volledige) betaling gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
15 (vijftien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verstaat dat betaling van € 150,- aan immateriële schade aan benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.482,93 (zegge: duizend vierhonderdtweeëntachtig en drieënnegentig cent), bestaande uit € 732,93 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 1.482,93(hoofdsom,
zegge: duizend vierhonderdtweeëntachtig en drieënnegentig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.482,93 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
24 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 augustus 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
moment 1 d.d. 6 okt 2018
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te Maassluis, op of aan de openbare weg, de Veerstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:
- het geven van een kopstoot tegen die [naam slachtoffer 1] en/of
- het trappen in de richting van/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of
- het slaan van die [naam slachtoffer 1] en/of
- het vastpakken, duwen en/of trekken van die [naam slachtoffer 1] ;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te Maassluis, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem te trappen tegen het lichaam;
2.
moment 2 d.d. 6 okt 2018
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te Maassluis, [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (met gebalde vuist) tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (linker) oogkas ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te Maassluis, opzettelijk en wederrechtelijk een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
4.
moment 2 d.d. 6 okt 2018
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te Maassluis, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem (met gebalde vuist) tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan;
5.
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Maassluis een wapen als bedoeld in
artikel 2, lid 1 Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een
imitatievuurwapen, met opschrift Elite Force 1911 Tac, zijnde een voorwerp
vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie
behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad.