ECLI:NL:RBROT:2021:8307

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/623557 / KG ZA 21-693
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in kort geding met betrekking tot huurachterstand en noodtoestand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, een gezin met twee minderjarige kinderen, een kort geding aangespannen tegen hun verhuurder, gedaagde, om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 16 juli 2021 te schorsen. De eisers huren sinds 26 november 2018 een woning van gedaagde en zijn in een noodtoestand geraakt door de dreigende ontruiming. De kantonrechter had hen eerder veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur. Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderen nu schorsing van de executie tot het hoger beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten zijn die de kantonrechter niet heeft kunnen meewegen, waaronder het inkomen van eiseres en de betaling van de huur voor augustus 2021. De rechter overweegt dat de belangen van eisers bij behoud van de woning zwaarder wegen dan de belangen van gedaagde bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, indien eisers uiterlijk op 16 augustus 2021 de huurachterstand voldoen, de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 juli 2021 wordt geschorst. Indien dit niet gebeurt, mag de ontruiming doorgaan op 17 augustus 2021. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623557 / KG ZA 21-693
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

wonende te [woonplaats eiser 1],
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
eisers,
advocaat mr. L.A. Alderlieste te Rotterdam,
tegen
de stichting
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. M.M.J. Martinot te Rotterdam.
Partijen worden hierna eisers en gedaagde genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 augustus 2021, met producties;
  • het e-mailbericht van gedaagde van 12 augustus 2021, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 13 augustus 2021;
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Eisers huren sinds 26 november 2018 van gedaagde een woning aan de [adres] (hierna: de woning). Eisers verblijven met hun twee minderjarige kinderen in de woning.
2.2.
Op 16 juli 2021 heeft de kantonrechter van deze rechtbank een vonnis gewezen en daarin de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde ontbonden en eisers veroordeeld tot ontruiming van de woning en tot betaling van € 2.119,60 aan achterstallige huur berekend tot en met april 2021, vermeerderd met de wettelijke rente. Eisers zijn daarnaast veroordeeld om met ingang van de maand mei 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt de huurbedragen waarop eisers recht heeft te betalen en tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van
16 juli 2021.
2.4.
De ontruiming is aangezegd tegen 17 augustus 2021.

3..Het geschil

3.1.
Eisers vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en alle dagen en uren:
de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 juli 2021 voor onbepaalde tijd te schorsen, dan wel tot het moment dat in hoger beroep is beslist;
gedaagde te verbieden executiemaatregelen te nemen op basis van het vonnis van 16 juli 2021, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00.
3.2.
Gedaagde voert verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van eisers in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
Bij de toepassing van voormelde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.2.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van 16 juli 2021.
4.3.
Eisers stellen dat hun belangen bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder wegen dan het belang van gedaagde bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Wanneer het vonnis ten uitvoer wordt gelegd, dreigen eisers in een noodtoestand te geraken. Zij komen met hun twee minderjarige kinderen op straat te staan en raken dakloos. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat ontruiming grote gevolgen zal hebben voor hun oudste dochter. Zij is op jonge leeftijd uit huis geplaatst en heeft jaren bij pleeggezinnen verbleven. Tijdens het verblijf in (een van) de pleeggezinnen is zij misbruikt. Sinds een aantal jaar woont zij weer bij eisers. Momenteel kampt de dochter met gedragsproblematiek waarvoor zij behandeld wordt. Als zij door de ontruiming opnieuw in een pleeggezin wordt geplaatst kan dat desastreuze gevolgen voor haar hebben. Bovendien zijn er na het vonnis nieuwe omstandigheden ontstaan. Eiseres heeft weer inkomen waardoor eisers in staat zijn om de huur te voldoen, de huur van de maand augustus 2021 is voldaan en er is door eisers aangeboden om de achterstand in zijn geheel te voldoen.
4.4.
Gedaagde stelt hier tegenover dat haar belang bij ontruiming groter is dan de belangen van eisers. Reeds sinds 2010 zijn er problemen met de (tijdige) betaling van de huurtermijnen. Meerdere keren is met eisers een betalingsregeling getroffen, die eisers niet zijn nagekomen. In december 2018 is eveneens een ontruimingsvonnis gewezen door de kantonrechter. De ontruiming die ingepland stond op 12 november 2019 is uiteindelijk niet doorgegaan omdat eisers zich opnieuw onder bewind zouden laten stellen. Dit is niet gebeurd, maar in september 2020 is de volledige achterstand door eisers voldaan. Sinds februari 2021 wordt opnieuw de huur niet voldaan. Er is thans een achterstand van 7 maanden die € 4.632,04 bedraagt. Bovendien is er sprake van (geluids)overlast. Gedaagde heeft er geen vertrouwen meer in dat in de toekomst de verplichtingen wel worden nagekomen door eisers en heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers voldoende kansen hebben gekregen maar deze onbenut hebben gelaten.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In het vonnis van de kantonrechter van 16 juli 2021 is de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet nader gemotiveerd. Het risico van dakloosheid is bij definitie verdisconteerd in een vonnis van de kantonrechter waarbij de ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst is uitgesproken. Echter blijkt uit het vonnis niet dat de omstandigheden met betrekking tot de oudste dochter van eisers voor de kantonrechter bekend waren en in het oordeel zijn meegenomen. In die procedure hebben eisers (toen gedaagden) als gevolg van een misverstand niet tijdig inhoudelijk verweer gevoerd, zodat ervan wordt uitgegaan dat de kantonrechter over deze informatie niet beschikte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers ter zitting voldoende hebben onderbouwd dat bij tenuitvoerlegging van het vonnis aan hun zijde een noodtoestand zal ontstaan. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat eiseres op 13 augustus 2021 een betaling van € 745,00 heeft verricht aan gedaagde. Dat thans niemand op het kantoor van gedaagde aanwezig is om die betaling te verifiëren komt voor haar risico. Eveneens is uit de door eiseres getoonde e-mailberichten voldoende aannemelijk dat zij thans over betaald werk beschikt en ter zitting is door eisers toegezegd dat zij uiterlijk 16 augustus 2021 de volledige huurachterstand zullen voldoen. Dit zijn nieuwe omstandigheden die de kantonrechter niet heeft kunnen meewegen. Dat sprake is van overlast legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van de belangenafweging onvoldoende gewicht in de schaal. De overlast is niet aan de ontruimingstitel ten grondslag gelegd en is voor gedaagde niet eerder aanleiding geweest om concrete actie te ondernemen. Bovendien heeft eiser de genoemde overlast ter zitting gedetailleerd betwist. Tegen deze achtergrond brengt de belangenafweging met zich mee dat, voor zover eisers daadwerkelijk op 16 augustus 2021 vóór 15:00 uur overgaan tot betaling van de volledige huurachterstand, de vordering moet worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 juli 2021 wordt geschorst tot dat in hoger beroep is beslist. Als eisers niet vóór 15:00 uur op 16 augustus 2021 in totaal (dus inclusief het overgemaakte bedrag voor augustus 2021) € 4.632,04 hebben betaald mag de ontruiming op 17 augustus 2021 doorgaan.
4.6.
De vordering om gedaagde te verbieden executiemaatregelen te nemen op basis van het vonnis van 16 juli 2021 wordt afgewezen nu de tenuitvoerlegging van het vonnis tot aan een beslissing in hoger beroep wordt geschorst.
4.7.
Gedaagde wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 741,00
4.8.
De vordering om het vonnis uitvoerbaar op de minuut te verklaren wordt afgewezen. De minuut komt al sinds 2002 niet meer in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 juli 2021 tot het moment dat in hoger beroep is beslist, als eisers uiterlijk op 16 augustus 2021, vóór 15:00 uur, de huurachterstand hebben voldaan,
5.2.
en veroordeelt gedaagde in dat geval in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 741,00,
5.3.
als eisers niet tijdig de huurachterstand hebben voldaan: wijst het gevorderde af,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2021.
2180/106