ECLI:NL:RBROT:2021:8325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/622052 / KG ZA 21-609
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen in kort geding met betrekking tot geldvorderingen en aandelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 augustus 2021, is een kort geding aan de orde waarin eisers, bestaande uit de besloten vennootschappen Otros B.V. en Yebra B.V., alsook een natuurlijke persoon, vorderingen hebben ingesteld tot opheffing van verschillende conservatoire beslagen die door gedaagden zijn gelegd. De gedaagden, waaronder Boeng Tranga B.V. en Air Gilliot Holding B.V., hebben deze beslagen gelegd ter zekerheid van hun geldvorderingen op de eisers. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de uitvoering van een intentieovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beslagen zijn gelegd op basis van vorderingen die niet voldoende onderbouwd zijn. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagden niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hebben op de gevorderde bedragen en dat de beslagen derhalve opgeheven moeten worden. De rechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisers toegewezen, aangezien de gedaagden als de in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622052 / KG ZA 21-609
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2021
in de zaak van

1..[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OTROS B.V.,
gevestigd te Den Dolder en kantoorhoudende te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YEBRA B.V.,
gevestigd te Zeist en kantoorhoudende te Rotterdam,
eisers,
advocaten mr. L.J. Böhmer en L.T. Meijer te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOENG TRANGA B.V.,
gevestigd te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AIR GILLIOT HOLDING B.V.,
gevestigd te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagden,
advocaat mr. J.P. Hellinga te Zwijndrecht.
Eisers respectievelijk gedaagden worden hierna gezamenlijk als zodanig aangeduid. Afzonderlijk worden eisers [naam eiser] , Otros en Yebra genoemd en gedaagden [naam gedaagde] , Boeng Tranga en Air Gilliot.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juli 2021 met producties 1 tot en met 4
  • producties 5 tot en met 7 van eisers
  • producties 1 tot en met 5 van gedaagden
  • de mondelinge behandeling gehouden op 6 augustus 2021
  • de pleitnota van eisers
  • de pleitnota van gedaagden.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft ambtshalve kennisgenomen van het door gedaagden op 5 juli 2021 ingediende beslagrekest met 17 producties en het op dezelfde datum verleende verlof met zaak-/rekestnummer 621294/KG RK 21-659.
1.3.
Vonnis is bepaald.

2..De feiten

De voorgeschiedenis, voor zover relevant

2.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is de bedenker en, via [naam festival] B.V., tot en met 2016 organisator van het jaarlijks terugkerende Latijns-Amerikaans/Caribisch muziekfestival [naam festival] . [naam festival] B.V. is op 23 mei 2017 failliet gegaan.
2.2.
Op 24 november 2017 hebben [naam gedaagde] en [naam 1] het Benelux woordmerk en de handelsnaam ‘ [handelsnaam ] ’ voor € 1.000,00 verkocht aan de, voor de organisatie van het festival [naam festival] 2018, op 21 november 2017 opgerichte Boeng Tranga. Boeng Tranga heeft op 5 februari 2018 tot zekerheid van de op haar uit hoofde van een, voor de organisatie van het festival in 2018 aangegane, geldleningsovereenkomst rustende verplichtingen ten behoeve van haar financier onder andere een stil pandrecht op (één van) deze intellectuele eigendomsrechten gevestigd. Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam gedaagde] is [naam 1] . Enig aandeelhouder en bestuurder van Boeng Tranga is, via Air Gilliot, [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.3.
Op 15 juni 2018 hebben [naam gedaagde] (partij A), [naam bedrijf 2] (partij B), Boeng Tranga (partij C) en een neef van [naam eiser] , [naam 3] , (partij D) een intentieovereenkomst geparafeerd en ondertekend (hierna: de Intentieovereenkomst). In de Intentieovereenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:

In aanmerking nemende;
Dat partij A voor een bedrag van 250.000 euro haar nationale en internationale belangen, rechten, merknaam, IP rechten ten aanzien van het evenement " [naam festival] " verkoopt aan partijen B, C en D.
Dat partij A bovenstaande rechten ten behoeve van de "editie 2018" reeds heeft overgedragen aan partij C waarbij een negatief resultaat uit deze editie verrekend wordt op het belang van partij A in de verkoop van de rechten.
Dat partijen B, C en D een samenwerkingsverband wensen aan te gaan in een nog nader op te richten BV (hierna te noemen partij C) of mogelijke overname of participatie in partij C.
Dat partijen B, C en D ten aanzien van de samenwerking, financiering en aandelenbelang nadere afspraken hebben gemaakt en deze wensen vast te leggen in een nader op te stellen aandeelhoudersovereenkomst.
Dat partij A voor een periode van 5 jaar zich middels een samenwerkingsovereenkomst zal binden aan het samenwerkingsverband met partij B, C en D waarvoor partij A een jaarlijkse fee ontvangt van 72.000 euro en 20% van de netto winst uit het evenement " [naam festival] " nationaal en 15% van de netto winst uit evenement " [naam festival] " internationaal vanuit een nog nader op te richten werkmaatschappij.
Dat partij B het samenwerkingsverband wenst te financieren voor een bedrag van 250.000 euro in een nog nader op te stellen leningsovereenkomst.
Komen overeen dat;
Partij C onder haar rekening en verantwoording de "editie 2018" van [naam festival] organiseert met medewerking van partij A.
Dat partij A een goodwill ontvangt van 250.000 euro voor de rechten van het evenement " [naam festival] " waarbij mogelijke verliezen uit de "editie 2018" worden verrekend op de goodwill.
Dat partij B een financiering verschaft aan partij C ter hoogte van 250.000 euro welke bestemd is voor de voorfinanciering van "editie 2018" en daarna beschikbaar is voor de financiering van de goodwill van partij A onder aftrek van mogelijke verliezen uit "editie 2018". Indien het verlies meer bedraagt dan de financiering van het project is de goodwill voor partij A "nihil".
Dat partij B en D een belang nemen in partij C waarbij partij C als houdster van de rechten van het evenement een werkmaatschappij zal oprichten ten behoeve van de uitvoering van het festival.
Dat de aandeelhouders van partij C conform de nog nader vast te stellen aandeelhoudersovereenkomst een fee in rekening mogen brengen voor de werkzaamheden die zij ten behoeve van het evenement " [naam festival] " uitvoeren ter hoogte van 7.000 euro per maand.
Dat bovenvermelde overeenstemmingen voor alle partijen nader dienen te worden vastgelegd in een daartoe bestemde overeenkomst(en).”
2.4.
[naam eiser] is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 2] Rechtsopvolger van [naam bedrijf 2] is Yebra.
2.5.
Op 8 augustus 2018 heeft NYL B.V. (hierna: NYL) Otros opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van NYL is Yebra. [naam 3] is werkzaam bij Otros.
2.6.
Otros heeft aan Air Gilliot bij getekende overeenkomst van 8 mei 2019 een geldlening verstrekt van in hoofdsom groot € 80.000,00.
2.7.
Otros is vanaf 2019 de hoofdorganisator van het [naam festival] -festival met als financier Yebra.
De aanleiding voor de opheffingsvordering in dit kort geding
2.8.
Tussen partijen is geschil ontstaan over de uitvoering en afwikkeling van de Intentieovereenkomst en (de inhoud van) de beoogd te sluiten, althans gesteld gesloten, daarmee samenhangende (concept-) (geldlenings-) overeenkomsten.
2.9.
Gedaagden hebben op 5 juli 2021 verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verkregen om de volgende conservatoire (derden)beslagen te (doen) leggen:
op verzoek van [naam gedaagde] tot zekerheid van verhaal van de door haar gestelde geldvordering van € 90.000,00, exclusief btw, derdenbeslagen ten laste van Otros onder de ING Bank N.V. en Van Lanschot Kempen Wealth Management N.V. De vordering is begroot op € 141.570,00, inclusief rente en kosten;
op verzoek van Air Gilliot tot zekerheid van verhaal van de door haar gestelde geldvordering van (per saldo) € 10.500,00, exclusief btw, derdenbeslagen ten laste van Otros onder de ING Bank N.V. en Van Lanschot Kempen Wealth Management N.V. De vordering is begroot op € 16.516,50, inclusief rente en kosten;
op verzoek van [naam gedaagde] op grond van de beweerdelijk geschonden leveringsverplichting van aandelen in Otros ten laste van Otros en [naam eiser] beslag op de aandelen in Otros. De vordering is begroot op € 453.529,42, inclusief rente en kosten;
op verzoek van [naam gedaagde] ten laste van [naam eiser] beslag op zijn woning aan de [adres] (hierna: de Onroerende Zaak). De vordering is begroot op € 453.529,42, inclusief rente en kosten;
op verzoek van [naam gedaagde] ten laste van Yebra (als rechtsopvolger van [naam bedrijf 2] ) beslag op de aandelen in NYL, waarbij de vordering is begroot op € 877.058,82, inclusief rente en kosten;
op verzoek van Boeng Tranga op grond van de beweerdelijk geschonden leveringsverplichting van 30% van de aandelen in NYL ten laste van Yebra en Otros beslag op die aandelen in NYL. De vordering is begroot op € 877.058,82, inclusief rente en kosten.
De beslagen zijn op 6 juli 2021 gelegd en hebben (deels) doel getroffen.
2.10.
De eis in de hoofdzaak is door gedaagden tijdig ingesteld. De zaak staat voor antwoord op 8 september 2021.

3..Het geschil

3.1.
Eisers vorderen (zakelijk weergegeven) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de onder ING Bank N.V. en Van Lanschot Kempen Wealth Management N.V. uit hoofde van het beslagverlof gelegde conservatoire derdenbeslagen ten laste van Otros, [naam eiser] en Yebra op te heffen;
het ten laste van [naam eiser] gelegde beslag op de Onroerende Zaak op te heffen, met lastgeving aan iedere deurwaarder om het gelegde beslag door te halen in het kadaster;
het ten laste van Yebra gelegde beslag op de door haar gehouden aandelen in NYL op te heffen, met lastgeving aan iedere deurwaarder om aantekening te (laten) maken van de opheffing van dit beslag in het aandeelhoudersregister;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten en wettelijke rente.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat aannemelijk is dat partijen vanaf 2018 vele besprekingen hebben gevoerd en plannen hebben gemaakt in verband met hun (voorgenomen) samenwerking met betrekking tot de organisatie van het [naam festival] -festival. Gedaagden namen in die samenwerking de organisatorische rol op zich en eisers aanvankelijk alleen die van financier.
Verder is op grond van het verhandelde ter zitting en de processtukken aannemelijk dat enkel die – voor de beoordeling in dit kort geding relevante – harde afspraken tussen partijen zijn gemaakt zoals deze hiervoor onder de feiten zijn weergegeven. Voor het overige is het gebleven bij (serieuze) plannen die al dan niet zijn neergelegd in conceptovereenkomsten waaraan geen kenbare en/of volledige uitvoering is gegeven. Dat wat gedaagden menen te zijn overeengekomen met eisers hebben zij, mede gelet op de betwisting van eisers, niet aannemelijk gemaakt aan de hand van door hen overgelegde bewijsstukken. Aan de door gedaagden gestelde afspraken die afwijken van de in dit kort geding door partijen gepresenteerde juridische werkelijkheid die wel vastgesteld kan worden althans voldoende aannemelijk is, kunnen daarom (vooralsnog) geen rechtsgevolgen worden verbonden. Er bestaan te veel onduidelijkheden en onzekerheden. Om eenduidigheid te bereiken is nader onderzoek nodig waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent.
4.3.
Aan de hand van het door partijen gegeven beoordelingskader wordt hierna per beslagsoort/-object ingegaan op de juridische merites van de gelegde beslagen.
I.
Conservatoire beslagen tot verhaal van een geldvordering onder derden
4.4.
[naam gedaagde] - Otros
[naam gedaagde] baseert haar geldvordering op Otros op de Intentieovereenkomst en de als productie 10 bij het beslagrekest en als productie 7 door eisers overgelegde verklaring van 18 augustus 2019 van [naam eiser] . Op grond daarvan meent [naam gedaagde] recht te hebben op een vergoeding van € 6.000,00 per maand over de periode van april 2020 tot en met juni 2021.
Vaststaat dat Otros geen partij bij de Intentieovereenkomst was. In de Intentieovereenkomst staan maar liefst 2 nader op te richten B.V.’s en een op te richten werkmaatschappij genoemd. Niet duidelijk is welke van deze 3 [naam gedaagde] bedoelt. Daar komt bij dat de op te richten werkmaatschappij door Boeng Tranga zou moeten worden opgericht ten behoeve van de uitvoering van het festival. Vaststaat dat Otros niet is opgericht door Boeng Tranga. Mede gelet op de betwisting door eisers is daarmee niet aannemelijk dat Otros één van de op te richten partijen is, en welke dan. Dat Otros vanaf 2019 feitelijk de hoofdorganisator is van het [naam festival] -festival doet daar verder niet aan af. Niet zonder meer aannemelijk is dan dat de betalingen die Otros kennelijk in de periode januari 2019 tot en met maart 2020 aan [naam gedaagde] heeft verricht, zijn verricht uit hoofde van de Intentieovereenkomst. Volgens Otros is dit gebeurd op andere contractuele grond.
Uit de Intentieovereenkomst blijkt bovendien dat partijen zijn overeengekomen dat de daarin vastgelegde overeenstemmingen nader dienen te worden vastgelegd in daartoe bestemde overeenkomsten. Dat dergelijke overeenkomsten zijn opgesteld en wat daar dan in zou staan, is gesteld noch aannemelijk geworden.
4.5.
Air Gilliot - Otros
Air Gilliot baseert haar geldvordering op Otros op de als productie 3 bij het beslagrekest overgelegde ‘intentiesamenwerkingsovereenkomst’ van 14 juni 2018. Op grond daarvan meent Air Gilliot als aandeelhouder van Boeng Tranga recht te hebben op een vergoeding van € 7.000,00 per maand over de periode van maart 2019 tot en met juli 2020. Die overeenkomst is niet door alle daarin genoemde partijen getekend, maar enkel namens Boeng Tranga en door [naam 3] . De op grond van deze overeenkomst sprake is van afdwingbare betalingsverplichtingen, is daarmee twijfelachtig.
Daarnaast is niet aannemelijk dat, als de intentiesamenwerkingsovereenkomst al zou bestaan, Air Gilliot op grond hiervan een vordering op Otros geldend kan maken en in het verlengde daarvan: van welke omvang dan. Otros staat niet in de overeenkomst genoemd en door Air Gilliot is niet aannemelijk gemaakt dat betrokkenheid van Otros is ontstaan als de in die overeenkomst genoemde nader op te richten B.V., en welke dan. Dat Otros de betalingen die zij in de periode maart 2019 tot en met juli 2019 kennelijk aan Air Gilliot heeft verricht, heeft verricht op grond van de niet door alle partijen getekende intentiesamenwerkingsovereenkomst is dan niet aannemelijk.
Daartegenover staat de door Otros gestelde opeisbare vordering van € 80.000,00 op Air Gilliot. Bij brief van 7 april 2021 heeft Otros de geldleningsovereenkomst opgezegd en Air Gilliot gesommeerd tot terugbetaling over te gaan. Over (de discussie over) het bestaan van deze vordering hebben gedaagden de voorzieningenrechter in het beslagrekest niet geïnformeerd. Dat is in strijd met artikel 21 Rv.
Wat van dit laatste verder ook zij, materieel bezien volgt de voorzieningenrechter gedaagden evenmin. Dat de gestelde tegenvordering door Otros zou zijn gecedeerd aan NYL en aan gedaagden zou zijn kwijtgescholden baseren zij op de als productie 15 bij het beslagrekest overgelegde conceptovereenkomst ‘inzake afwikkeling schuld Air Gilliot’. Meer specifiek beroept Air Gilliot zich daarbij op de passage op pagina 2, 8e gedachtestreepje, en de artikelen 1 en 2 op pagina 3. Die conceptovereenkomst is evenwel door geen van de daarin genoemde partijen getekend. Als het al de bedoeling van alle partijen was om (na volledige overeenstemming) de inhoud van die overeenkomst te realiseren, doet dit niet af aan de omstandigheid dat daar (blijkbaar) feitelijk geen uitvoering aan is gegeven en dus geen rechten aan kunnen worden ontleend. Uit niets blijkt dat partijen (al eerder) overeenkomstig deze conceptovereenkomst gehandeld hebben. Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat gedaagden zelf op 6 juli 2021, in afwijking van het bepaalde in artikel 2 van de conceptovereenkomst, waarin afstand wordt gedaan van het recht op een aandelenbelang, nou juist beslag hebben doen leggen vanwege de gestelde aanspraak op een dergelijk recht.
Dan geldt dat aannemelijk is dat moet worden teruggevallen op de opgezegde geldleningsovereenkomst van 8 mei 2019. Aannemelijk is dat de vordering van Otros op Air Gilliot bestaat en opeisbaar is (zie artikel 4 van productie 3 van eisers). Niet ter discussie staat dat Air Gilliot jegens Otros in betalingsverzuim verkeert en dat het bepaalde in artikel 6:62 BW geldt. Met de door gedaagden aangeboden terugbetaling in termijnen behoeven eisers dan niet akkoord te gaan.
II.
Conservatoir beslag tot verhaal van een geldvordering op aandelen
4.6.
Eisers vragen opheffing van het ten laste van Yebra gelegde beslag op de aandelen in NYL. Aan dit beslag zijn van de zijde van [naam gedaagde] en Boeng Tranga de volgende gepretendeerde vorderingsrechten ten grondslag gelegd.
4.7.
[naam gedaagde] - Otros en [naam eiser] - aandelen in Otros
[naam gedaagde] stelt in het beslagrekest een vordering te hebben op Otros en [naam eiser] in verband met de op de Intentieovereenkomst gebaseerde leveringsverplichting van 15% van de aandelen in Otros aan [naam gedaagde] . Allereerst geldt ook hier, net zoals onder 4.4 is overwogen, dat het nog maar de vraag is of Otros als de in de Intentieovereenkomst nader op te richten B.V. betrokken is geraakt. Voorts is niet aannemelijk dat Otros aandelen in zichzelf houdt.
Als [naam gedaagde] al een leveringsrecht op de aandelen in Otros zou hebben, kan zij dit recht enkel tegen de aandeelhouder van Otros geldend maken. De beweerdelijke leveringsverplichting (dan wel de gestelde verplichting tot uitgifte van aandelen) zou dan op NYL rusten en slechts indirect op Yebra en dan [naam eiser] . Dat een dergelijke verplichting rechtstreeks ten laste van de beslagene Yebra bestaat is niet gebleken. Weliswaar ligt er de als productie 10 bij het beslagrekest en als productie 7 door eisers overgelegde verklaring ‘to whom it may concern’ van [naam eiser] vastgelegd in een e-mail van 18 augustus 2019 te 17:35 uur, maar die lijkt te zijn geïnitieerd van de zijde van gedaagden wat blijkt uit de tevens als productie 7 overgelegde latere e-mail van [naam 1] van 18 augustus 2019 te 17:59 uur en de inhoud van de daarop gevolgde door [naam eiser] getekende definitieve verklaring van 18 augustus 2019. Bovendien wordt in de verklaring enkel [naam 1] genoemd en niet [naam gedaagde] als (beweerdelijk) vorderingsgerechtigde. Wat daarvan verder ook zij, de voorzieningenrechter heeft bij gebrek aan bewijsstukken niet kunnen constateren dat de werkelijke situatie in overeenstemming is gebracht met de inhoud van de na het tekenen van de andersluidende Intentieovereenkomst afgegeven verklaring. Het beroep dat gedaagden op de bij het beslagrekest overgelegde producties 6, 9 en 12 doen, wordt evenmin gehonoreerd. Achtereenvolgens gaat het om een stuk van onvoldoende bepaalbare inhoud, een niet door alle partijen ondertekend stuk waarin [naam 1] en niet [naam gedaagde] partij is en, opnieuw, een conceptovereenkomst.
Daarmee is evenmin aannemelijk dat [naam gedaagde] op grond van de door haar gestelde onzekere aanspraak tot levering van aandelen in Otros recht zou hebben op vervangende schadevergoeding. Sprake lijkt bovendien te zijn van een toekomstige vordering. Eisers hebben immers betwist dat de door gedaagden bloot gestelde verkoop van een belang van 51% van de aandelen in Otros aan Alda Events heeft plaatsgevonden.
4.8.
Boeng Tranga - Yebra en Otros - aandelen in Otros en NYL
Boeng Tranga pretendeert een vordering te hebben op Yebra en Otros in verband met de in de intentiesamenwerkingsovereenkomst opgenomen leveringsverplichting van 30% van de aandelen in Otros aan haar. Hier geldt in hoofdlijnen wat hiervoor onder 4.5 en 4.6 al is overwogen. De intentiesamenwerkingsovereenkomst van 14 juni 2018 is niet door alle partijen getekend zodat het bestaan van die overeenkomst en de daaruit voortvloeiende door Boeng Tranga gepretendeerde rechten twijfelachtig zijn. Boeng Tranga verwijst vervolgens naar de overeenkomsten die als producties 9, 14 en 15 bij het beslagrekest zijn overgelegd, maar die overeenkomsten zijn door geen van de betrokken partijen getekend. Uit de wel getekende Intentieovereenkomst blijkt niet van deze door Boeng Tranga gestelde ten behoeve van haar gemaakte afspraak.
Het voorgaande geldt gelijk voor het op verzoek van Boeng Tranga tot meerdere zekerheid ten laste van Yebra gelegde beslag op de aandelen NYL.
Conclusie t.a.v. de beslagen behandeld onder I en II
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is dat de door gedaagden gestelde vorderingsrechten deugdelijk zijn. De onder I en II besproken beslagen moeten worden opgeheven.
III.
Beslag op de Onroerende Zaak
4.10.
[naam gedaagde] heeft het beslag op de Onroerende Zaak doen leggen mede tot zekerheid van verhaal van haar geldvordering (zie 4.4), uit vrees dat de beslagen onder de banken en op de aandelen te weinig verhaal zouden bieden om die vordering geheel te voldoen. Op grond van het hiervoor overwogene is van de deugdelijkheid van het gepretendeerde vorderingsrecht van [naam gedaagde] niet gebleken, zodat ook het beslag op de Onroerende Zaak, dat, zoals gezegd, tot meerdere zekerheid is gelegd, moet worden opgeheven.
Verder t.a.v. de beslagen behandeld onder II en III
4.11.
De in het beslagrekest omfloerst gestelde vrees voor verduistering gelet op de gestelde verkoop van 51% van de aandelen in Otros aan Alda Events is door gedaagden niet nader geconcretiseerd en door eisers betwist, zodat hierin evenmin een reden is gelegen om de beslagen op de aandelen en de Onroerende Zaak te laten rusten.
Verder t.a.v. de beslagen behandeld onder I, II en III
4.12.
Alles overwegende leidt een belangenafweging niet tot een ander oordeel. Op het aanbod van eisers dat zij de bereidheid hebben om ten behoeve van (één van) gedaagden een bankgarantie van € 16.000,00 te stellen, hebben gedaagden niet gereageerd. De voorzieningenrechter laat dit daarom verder voor wat het is.
Proces- en nakosten
4.13.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden, te vermeerderen met de gevraagde wettelijke rente, begroot op:
- betekening oproeping € 109,74
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.792,74
4.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden, overeenkomstig het op dit moment geldende tarief, toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld, te vermeerderen met de gevraagde wettelijke rente.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de krachtens het beslagverlof van 5 juli 2021 op 6 juli 2021 gelegde beslagen:
op verzoek van [naam gedaagde] en Air Gilliot ten laste van Otros onder de ING Bank N.V. en Van Lanschot Kempen Wealth Management N.V.;
op verzoek van [naam gedaagde] en Boeng Tranga ten laste van Yebra op de aandelen in NYL;
op verzoek van [naam gedaagde] ten laste van [naam eiser] op de Onroerende Zaak,
met lastgeving aan de deurwaarder om 1) in het aandeelhoudersregister van NYL aantekening te (laten) maken van de opheffing van de onder b bedoelde beslagen en 2) in het kadaster het beslag op de Onroerende Zaak door te (doen) halen,
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.792,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2021.1734/2009