Op 20 juli 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van [naam kind], geboren in 2007, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de moeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. W.A. Berghuis, heeft ingestemd met het verzoek van de Raad, maar heeft ook haar zorgen geuit over het gebrek aan informatie tijdens de vrijwillige plaatsing van [naam kind] bij de oom en tante. De vader heeft eveneens ingestemd met het verzoek, maar wil eerst de uitkomsten van het politieonderzoek afwachten.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind], die momenteel bij de oom en tante verblijft. Er zijn beschuldigingen van mishandeling en seksueel misbruik door de moeder en de stiefvader, wat heeft geleid tot het verzoek om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor ondertoezichtstelling is vervuld, zoals neergelegd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft besloten om [naam kind] voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 20 oktober 2021.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder betrokken moet blijven bij de zorg voor [naam kind], ondanks de uithuisplaatsing. De GI zal een begeleidende rol moeten spelen in het contactherstel tussen [naam kind] en de moeder. De beschikking is schriftelijk vastgesteld op 30 juli 2021, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.