ECLI:NL:RBROT:2021:8335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
620375
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 16 juni 2021 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van beide kinderen voor de duur van twaalf maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] voor zes maanden. De moeder van de kinderen heeft ingestemd met het verzoek van de Raad.

Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, is gebleken dat [naam kind 1] een verstandelijke beperking heeft en 24-uurs zorg nodig heeft. Door de coronamaatregelen is de situatie van de kinderen verslechterd, wat heeft geleid tot overbelasting van de moeder. [naam kind 1] is inmiddels op vrijwillige basis uit huis geplaatst en verblijft in een residentiële setting van ASVZ, terwijl [naam kind 2] in een uitwijkhuis van Enver verblijft.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van beide kinderen ernstig wordt bedreigd en dat het vrijwillige hulpverleningskader ontoereikend is gebleken. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen en machtigingen tot uithuisplaatsing te verlenen, waarbij de nadruk ligt op het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden worden aangevochten bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/620375 / JE RK 21-1642
datum uitspraak: 20 juli 2021
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

locatie Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2005 te [geboorteplaats kind 1], hierna te noemen: [naam kind 1],

[naam kind 2],

geboren op [geboortedatum kind 2] 2012 te [geboorteplaats kind 2], hierna te noemen: [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 16 juni 2021, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
Op 20 juli 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam].
De vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter zitting.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] verblijft bij ASVZ en [naam kind 2] verblijft in een uitwijkhuis van Enver.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twaalf maanden verzocht en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] vergt veel van de moeder. [naam kind 1] heeft een verstandelijke beperking waardoor hij 24-uurs zorg nodig heeft. Door de coronamaatregelen kwam [naam kind 1] meer thuis te zitten bij de moeder waardoor zijn structuur en regelmaat wegviel. De moeder raakte overbelast en uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat [naam kind 1] op vrijwillige basis uit huis is geplaatst. Momenteel verblijft [naam kind 1] in een residentiële setting van ASVZ, waar hij 24-uurs zorg geboden krijgt. Bij [naam kind 2] is sprake van gedragsproblematiek. [naam kind 2] verblijft momenteel in een uitwijkhuis van Enver op vrijwillige basis.

Het standpunt van de belanghebbende

De moeder heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. [naam kind 1] zat doordeweeks op een dagcentrum en op dinsdag logeerde hij in een logeerhuis. Door de coronamaatregelen viel alle hulpverlening weg en was [naam kind 1] weer hele dagen thuis bij de moeder. Ondanks dat er al hulpverlening van de grond is gekomen, is gebleken dat het vrijwillige kader toch ontoereikend is gezien de problematiek van [naam kind 1] en [naam kind 2].

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ontwikkelingsbedreiging van [naam kind 1] is gelegen in de intensieve zorg die hij nodig heeft vanwege zijn verstandelijke beperking. Door de coronamaatregelen verbleef [naam kind 1] weer volledige dagen bij de moeder. De moeder raakte overbelast en uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat [naam kind 1] op vrijwillige basis uit huis is geplaatst in een residentiële setting van ASVZ, waar hij 24-uurs zorg geboden krijgt. Bij ASVZ is te zien dat [naam kind 1] profiteert van de structuur, regelmaat en duidelijkheid die hij daar geboden krijgt. De ontwikkelingsbedreiging van [naam kind 2] is gelegen in zijn gedragsproblematiek, waarvoor hij hulpverlening nodig heeft.
Ondanks dat de moeder altijd heeft meegewerkt aan de vrijwillige hulpverlening, is het vrijwillige hulpverleningskader ontoereikend gebleken. Het is niet gelukt om grip te krijgen op de situatie van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Het is van belang dat de jeugdbeschermer een sturende rol inneemt binnen het gedwongen kader zodat er zo snel mogelijk (verdere) hulpverlening tot stand komt en deze hulpverlening wordt gecontinueerd. Gezien het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal [naam kind 1] en [naam kind 2] daarom onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Vanwege zijn verstandelijke beperking heeft [naam kind 1] 24-uurs zorg nodig en de verwachting bestaat dat hij dit de rest van zijn leven nodig zal blijven hebben. Het perspectief van [naam kind 1] ligt dus in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en niet meer bij de moeder thuis. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er door de GI onderzocht wordt of een ondertoezichtstelling voor een langere duur de meest passende maatregel is voor [naam kind 1].
[naam kind 2] heeft bij de moeder last van onaangepast gedrag, zoals woedeaanvallen waardoor hij voor de moeder onhanteerbaar wordt. Ten behoeve van [naam kind 2] dient hulpverlening thuis te worden ingezet - zoals specialistische ambulante hulpverlening - om een terugplaatsing naar huis mogelijk te maken. Hierbij is een voortvarende aanpak geboden, aangezien [naam kind 2] al langere tijd last heeft van onzekerheid over zijn toekomstperspectief en dat belemmert hem in zijn verdere ontwikkeling.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot 20 juli 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 juli 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 januari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Hermans, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 30 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.