ECLI:NL:RBROT:2021:8385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/559961 / HA ZA 18-951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een koop-/aannemingsovereenkomst voor de inrichting van 57 huurwoningen in een voormalig kantoorgebouw te Barendrecht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Julia B.V. en [persoon A] c.s. over de uitvoering van een koop-/aannemingsovereenkomst voor de inrichting van 57 huurwoningen in een voormalig kantoorgebouw te Barendrecht. Julia B.V. heeft de opdracht gekregen om keukens en andere voorzieningen te leveren en te monteren. De procedure begon met een dagvaarding van Julia op 27 september 2018, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord en repliek. De rechtbank heeft vastgesteld dat [persoon A] niet als consument kan worden gekwalificeerd, omdat hij het project niet alleen voor maatschappelijke doeleinden heeft opgezet, maar ook om winst te maken. De rechtbank oordeelt dat de algemene voorwaarden van Julia niet van toepassing zijn, omdat deze niet tijdig ter hand zijn gesteld aan [persoon A]. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Julia niet in verzuim is gekomen, omdat er geen fatale termijn was afgesproken voor de oplevering van de werkzaamheden. De rechtbank heeft de vordering van Julia tot betaling van een bedrag van € 113.286,25 toegewezen, met wettelijke rente vanaf 18 juli 2018. De vorderingen van [persoon A] in reconventie zijn aangehouden voor deskundigenonderzoek naar de kwaliteit van de geleverde keukendeurtjes. De rechtbank heeft de beslagleggingen van Julia opgeheven voor zover deze ten laste van [bedrijf A] zijn gelegd, maar de vordering tot opheffing van de beslagleggingen ten laste van [persoon A] is afgewezen. De zaak wordt voortgezet voor verdere behandeling van de reconventionele vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/559961 / HA ZA 18-951
Vonnis van 25 augustus 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JULIA B.V.,
gevestigd te Eefde,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.R. Kieffer te Amsterdam,
tegen

1..[persoon A] ,

wonende te [woonplaats A] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. I.C.M.C. Henriquez-van de Wetering te Oud-Beijerland.
Eiseres in conventie/verweerster in reconventie zal hierna Julia genoemd worden. Gedaagden in conventie/eisers in reconventie zullen hierna respectievelijk [persoon A] en [bedrijf A] worden genoemd en gezamenlijk ook als [persoon A] c.s. worden aangeduid.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Julia van 27 september 2018, met producties 1 t/m 18;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van [persoon A] c.s., met producties 1 t/m 39;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van Julia, met producties 19 t/m 42;
  • de akte overleggen producties van Julia, met producties 43 en 44;
  • de akte overleggen producties van Julia, met producties 45 en 46;
  • de akte overleggen producties van [persoon A] c.s. met producties 40 t/m 46;
  • de akte overleggen producties tevens akte eisvermeerdering van [persoon A] c.s., met productie 47;
  • de akte overleggen producties van Julia met producties 47 t/m 58;
  • de akte houdende vermeerdering van eis van Julia;
  • de akte overleggen producties van Julia van 18 maart 2020, met producties 59 en 60;
  • de brief van de zijde van [persoon A] c.s. van 13 maart 2020, met productie 48;
  • de akte overleggen producties van Julia, met producties 61 t/m 70;
  • de akte houdende vermeerdering van eis van Julia;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie van Julia;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie tevens akte uitlaten producties tevens antwoordakte eisvermeerdering tevens vermeerdering van eis van [persoon A] c.s., met producties 49 t/m 61;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van Julia;
  • de akte overleggen producties van Julia, met producties 71 t/m 73;
  • het proces-verbaal van pleidooi, gehouden op 27 januari 2021;
  • de spreekaantekeningen van mr. Kieffer voornoemd;
  • de pleitnota van mr. Henriquez-Van de Wetering, voornoemd;
1.2.
Uiteindelijk is vonnis bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Julia drijft een in Lochem gevestigde onderneming die zich bezighoudt met interieurbouw. [persoon B] (hierna: [persoon B] ) is middellijk bestuurder van Julia.
2.2.
[persoon A] heeft in 2016 het kantorengebouw kadastraal bekend Barendrecht [kadasternummer] , plaatselijk bekend als [adres] te Barendrecht, gekocht met het doel dit pand te herontwikkelen tot een complex met 57 huurwoningen (studio’s) die hij wilde verhuren aan onder andere statushouders om te voorzien in de huisvestingsbehoefte van deze groep, waarmee hij mede een maatschappelijk belang zou kunnen dienen.
In de realisatie van het project is [persoon A] begeleid door architect [persoon C] (hierna: [persoon C] ) en administrateur en technisch beheerder [persoon D] van AdminTech (hierna: [persoon D] ). In een later stadium heeft [persoon A] tevens de bijstand ingeroepen van [persoon E] (hierna: [persoon E] ). [persoon A] is actief geweest als ondernemer in de logistieke dienstverlening. Hij is enkele jaren met pensioen. [bedrijf A] is de vennootschap waarin [persoon A] zijn pensioen beheert.
2.3.
Tussen Julia en [persoon A] is in 2017 gesproken over de levering en montage door Julia van keukens met ingebouwde apparatuur, het aanbrengen van bed-achterwanden en het bevestigen van vensterbanken in de studio’s.
2.4.
Om [persoon A] een indruk te geven van wat Julia zou kunnen leveren, heeft Julia een proefopstelling gemaakt voor een keuken. Deze proefopstelling is door [persoon A] bekeken en na plaatsing weer gedemonteerd en bij Julia opgeslagen. Julia heeft toegezegd dat de proefopstelling kosteloos zou worden aangepast en gemonteerd in de algemene ruimte, waarvoor zij ook banken en stoelen zou leveren. Hiervan is het nooit gekomen.
2.5.
Op 1 februari 2018 zond [persoon B] van Julia aan [persoon A] , onder verwijzing naar “de gemaakte afspraken” een opdrachtdocument toe, waarin voor een bedrag van € 267.500,- exclusief btw (€ 323.675,- inclusief 21% btw) de levering en montage van 57 stuks keukenopstelling, radiator ombouw, bed-achterwand en inbouwapparatuur wordt geoffreerd, met vermelding dat de opdracht zou worden uitgevoerd onder leiding van [persoon F] (hierna: [persoon F] ) en dat op de opdracht de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Deze voorwaarden zouden te vinden zijn op de website van Julia, maar een exemplaar zou ook op verzoek worden toegestuurd. In de opdrachtbevestiging is onder andere vermeld:
2.6.
[persoon A] heeft de door Julia op 1 februari 2018 toegezonden opdrachtbevestiging niet ondertekend. Bij brief van 6 februari 2018 is namens hem door [persoon D] van AdminTech Julia meegedeeld dat opdracht werd verstrekt tot uitvoering van de werkzaamheden. te weten het leveren en monteren/installeren van keukenmeubelen, inbouwapparatuur, bed-achterwanden en radiator ombouwen, “E.e.a. zoals omschreven in uw opdrachtbevestiging d.d. 1 februari 2018”, waaraan werd toegevoegd:

[ Afbeelding opdrachtbevestiging met persoonsgegevens]

2.8.
Op 28 februari 2018 heeft Julia de tweede termijn van 40% aan [persoon A] gefactureerd. Op 23 maart 2018 is deze factuur eveneens door [bedrijf A] voldaan.
2.9.
Julia heeft op 15 maart 2018 aan [persoon A] meegedeeld dat zij in week 13 (26 maart 2018) met de montage op de eerste verdieping zou starten.
2.10.
De derde termijn van 30% (bij 50% gereed werk) ten bedrage van € 97.102,50 inclusief btw, heeft Julia bij factuur van 3 april 2018 bij [persoon A] in rekening gebracht. De termijn van betaling van deze factuur liep af op 18 april 2018. Deze factuur is niet betaald.
2.11.
Bij e-mail van 11 april 2018 heeft [persoon F] aan [persoon D] van AdminTech geschreven:
“(…) Hierbij bevestig ik de besproken zaken.
1e verdieping dient compleet opgeleverd te zijn op wk 15 (uitzondering zijn de 4 keukens op de hoeken i.v.m. wand aansluitingen). Deze dienen in week 16 afgerond te zijn.
Achterwanden van de keukens (16 stuks, worden geleverd op donderdag 12 april in de middag. Deze dienen vrijdag 13 april geplaatst te zijn.’
Planning is woensdag/donderdag en vrijdag met 6 man op het werk.
2e verdieping opstarten raamwerk radiator reeds gestart. Maandag 16-04 start men met isolatie plaatsen. Maandag 16-04 start de kitter in de badkamers op de 1e verdieping, deze werkzaamheden bijten elkaar niet.
Status per nu is 9 keukens compleet gereed en eind deze week dienen er dus 16 gereed te zijn op de 1e verdieping.
Indien mogelijk overige 4 op de hoeken ook gewoon plaatsen.
Dit scheelt weer werk in week 16 i.v.m. werkzaamheden op de 2e verdieping.
Levering kranen/zijwanden en restant achterwanden op dinsdag 17 april. Dit zal in de ochtend te worden gelost, hiervoor worden ook inhuizers aanvullend erbij geregeld.
Zodra de werkzaamheden op de 2e verdieping afgerond zijn graag starten met radiator betimmering op de BG i.v.m. isolatie plaatsen en aansluitend afmontage van kachels.”
2.12.
Op 25 april 2018 heeft [persoon D] aan [persoon F] en [persoon B] geschreven:
“Beste [persoon F] en [persoon B] ,
Zie onderstaand. We hebben duidelijk afgesproken dat week 15 de eerste verdieping gereed zou zijn.
We hebben jullie tijdens de bouvwergadering extra speling gegeven om de vier woningen op de kop later af te ronden. Namelijk week 16.
Gisteren, 24 april week 17, helaas moeten constateren dat de eerste verdieping nog altijd niet gereed is.
De woningen op de kop zijn nog niet af. Bedplanken, convector omkastingen. Het kitwerk van de keukens op de eerste verdieping gebeurd vandaag.
Wij lopen hierdoor ernstige vertragingen op met grote gevolgen.
Gisteren in de bouwvergadering tevens [persoon F] gewezen op het nalopen van de keukens. De keukens zijn onder grote druk geplaatst en dit is ook te zien in het eindresultaat.”
2.13.
Bij e-mail van 2 mei 2018 heeft [persoon A] aan [persoon B] geschreven, voor zover van belang:
“ [persoon B] ,
Met een ferme handdruk bevestigde jij mij de volgende garanties;
  • Eerste klas kwaliteit, absoluut hufterproef
  • 100 % leverbetrouwbaarheid
  • Volledige ontzorging
Het zijn jouw persoonlijke toezeggingen en woorden. (...)
Niets, maar dan ook werkelijk niets van deze garanties hebben jullie waar gemaakt. Mijn schade is aanzienlijk, op dit moment niet exact te begroten.
  • Schoonmaak en vuilverwerking kosten ( mensen, containers )
  • Huurderving vanaf 1 april van tenminste 20 woningen
  • Gefrustreerde leveranciers / onderaannemers die niet langer in jullie chaos wensen te werken en van werk weglopen. Daarom tegen veel hogere uurtarieven alternatieven zoeken en inzetten. (schilders, tegelzetters, timmerlui)
Dit is met wat moeite redelijk in kaart te brengen en in geld uit te drukken.
Minder makkelijk in geld uit te drukken zijn huurderving na die eerste instroom, de werkzaamheden aan faciliteiten die mede bijdragen aan het verdienmodel opschuiven, werkzaamheden in treinoplossing na Julia nu pas vanaf juni mogelijk zijn (los van de vraag of er dan capaciteit is en tegen welke tarieven ). Niet in de laatste plaats, vervangen van materiaal. Het materiaal waar jullie gebruik van gemaakt hebben lijkt van inferieure kwaliteit te zijn. Ja er is ’s nachts water naar binnen gekomen. Om 06.30 lopen de eerste mensen naar binnen en constateren dat fineer laag loslaat. Wat betekent dat nu, maar vooral dadelijk bij intensief gebruik door bewoners. De afwerking bespreek ik nu niet. Om de doodeenvoudige reden dat wellicht veel tijdens oplevering besproken kan worden en mogelijk door jullie opgelost.
Maar groten zorgen heerst er of alles wel zodanig door jullie opgelost kan worden zodat het alsnog wordt wat jij beloofd hebt.
Ik ben overduidelijk geweest. Het liefst betaal ik een leverancier de volle 100%, aan compensatie heb ik niets. Dat geef je drie dubbel uit aan andere zaken. Betalen voor wat je gekocht heb, is echt beter. Maar betalen voor iets wat ver af wijkt van wat jij hebt toegezegd doen ik niet. (…)
De derde factuur nummer 2018-0084 is betaalbaar bij oplevering van 50% van de werkzaamheden, plus 14 dagen krediet. Ten eerste heb je niet 50% van de werkzaamheden (op)geleverd, ten tweede komt daar 14 dagen krediet termijn bij.
Nu blijkt dat de achterstand het niet nakomen van afspraken geheel aan jouw kant ligt, doe ik geen aanvullende betaling. (…)”
2.14.
Op 14 mei 2018 heeft [persoon D] , voor zover van belang aan Julia meegedeeld:
“(…)
Donderdag 3 mei spraken wij af dat er 1 keuken als model zou worden gesteld door julia. Deze zouden wij als directie goedkeuren en vervolgens zouden alle andere keukens op dat niveau worden opgeleverd.
Afgelopen dinsdag hebben wij deze keuken aangeboden gekregen door [persoon F] . Er bleken echter nog vele gebreken aan te zitten. Krassen, beschadigingen, blad scheef. Dit werd direct door julia hersteld. Woensdag heb ik nogmaals die keuken nagezien. Hoewel dit sterk verbeterd was bleken er nog steeds gebreken aan te zitten. Kras, plint niet gemonteerd, dopje van schroefje, klemdeksel bij wcd sparing in onderkast ontbraken.
Dit moet ZSM in orde gemaakt worden zodat we met elkaar definitief vast kunnen stellen hoe de keukens opgeleverd kunnen wor[d]en. Vervolgens worden de keukens dan opgeleverd. En moet julia er voor zorg dragen dat voor 1 juni alle opleverpunten verholpen zijn.
Gaan we dit allemaal op tijd redden? Is dit ook bij jou zo op het vizier?
Ook moeten we op korte termijn duidelijkheid hebben over de vensterbanken. (…) Actie voor julia, [persoon D] , [persoon C] .
Afgelopen vrijdag belde je over de nog openstaande factuur. Wij kunnen hier werk van maken als de “modelkeuken” en oplevering 2e etage heeft plaats gevonden.”
2.15.
Op 21 mei 2018 heeft [persoon A] [persoon B] van Julia per e-mail geschreven dat hij ernstig teleurgesteld was over “(D)e keuken die geacht wordt 100% t zijn in kwaliteit en afwerking”. Het was in zijn ogen “intern bij Julia met de keukens fundamenteel verkeerd gegaan”. Hij schetste drie alternatieven: 1) Julia verwijdert alle keukens, 2) Julia maakt de resterende 56 keukens zoals het showmodel en daar waar mogelijk beter, 3) [persoon A] gaat zelf op zoek naar een oplossing. [persoon A] geeft ten slotte aan dat hij geen aanvullende betaling meer doet, maar openstaat voor een redelijk voorstel van Julia om tot een oplossing te komen.
2.16.
Op 25 mei 2018 is een (uit negen pagina’s bestaand) als zodanig aangeduid ‘opleveringsdocument’ opgesteld, met diverse (handgeschreven) ‘opmerkingen ten aanzien van de realisatie’ van de 57 studio’s, dat is ondertekend door [persoon F] namens Julia en door [persoon E] .
2.17.
Op 28 mei 2018 heeft [persoon B] namens Julia gereageerd op de e-mail van [persoon A] van 21 mei 2018. Kort samengevat stelt [persoon B] dat Julia zeker niet in gebreke is gebleven, maar dat zij heeft geleverd conform de opdracht en specificatie. [persoon B] verwijst naar een ronde die hij met [persoon A] op de locatie heeft gedaan en dat hij daarbij in zijn voormelde conclusie is bevestigd. [persoon B] schrijft verder, voor zover van belang, dat er uiteraard bij het monteren van 57 keukens een aantal opleverpunten zijn en dat deze door Julia ook op korte termijn naar behoren zal oplossen. [persoon B] verzoekt [persoon A] vervolgens om de openstaande factuur te voldoen, aangezien deze al 20 dagen openstaat en het bedrag dat betaald moet worden niet in verhouding staat met de opleverpunten.
2.18.
Tussen [persoon B] en [persoon A] heeft hierna een per e-mail een voortgezette discussie plaatsgevonden. Onder meer is daarbij door [persoon A] opgemerkt dat [persoon E] niet bevoegd was voor de oplevering te tekenen.
2.19.
Per 1 juni 2018 heeft [persoon A] de eerste studio’s in het pand [adres] te Barendrecht verhuurd. In juli 2018 werden 19 studio’s door [persoon A] verhuurd.
2.20.
In een e-mail van 4 juni 2018 heeft [persoon B] onder meer aan [persoon A] geschreven dat Julia graag de definitieve opleverrondes wil plannen. Tevens verzoekt hij [persoon A] om duidelijk aan te geven wie uit naam van [persoon A] als opdrachtgever deze opleverrondes mag bijwonen en ondertekenen samen met [persoon F] . Naar aanleiding van de mededeling van [persoon A] dat [persoon E] niet bevoegd zou zijn om de opleveringen te verzorgen, vraagt [persoon B] [persoon A] om duidelijkheid, aangezien hij voor het een naar [persoon C] en voor het ander naar [persoon D] wordt verwezen en “als het er op aan komt” naar [persoon A] zelf, waarna hij schrijft:
“Ik begrijp dat jij een consument bent, maar wordt hierin bijgestaan door professionals zoals [persoon D] , [persoon C] en [persoon E] zijn.”. Met betrekking tot de afwikkeling van derde termijn geeft [persoon B] nogmaals aan dat deze voldaan had moeten worden bij 50% gereed werk (niet 50% opgeleverd werk) en dat dus wel degelijk een betalingsachterstand bestaat.
2.21.
In een e-mail van 6 juni 2018 heeft [persoon A] aan Julia teruggeschreven dat de keukens nog steeds niet zijn zoals de keuken die ‘model’ stond. Hij schrijft vervolgens:
“Ik ben jouw consument, dus de klant. Ik ben bevoegd om een oplevering goed of af te keuren. Inderdaad adviseren [persoon D] , [persoon C] en [persoon E] mij. Dus hun stem is belangrijk, maar kent geen bevoegdheid. Blijf dat respecteren svp.
Ik stel voor, wij hebben nu al vele extra uren aan voor opleveringen gemaakt, dat jij zelf als Julia een eigen controle / oplevering doet. Zorg er voor dat Julia (jij en/of [persoon F] [ [persoon F] , toev. rb.]) 100% zeker zijn van hun zaak dat de keukens zijn zoals bovenstaand gezegd. [persoon E] en [persoon F] hebben een opleverlijst. Werk alles af en vink dan af wat uitgevoerd is. Dan heb je een Julia eigen oplevering. Dan vraag je of [persoon D] , [persoon E] , [persoon C] komen.
Bedwanden; is ook nog niet afgerond. Graag met [persoon D] , [persoon C] , [persoon E] bespreken.
Vensterbanken; is duidelijk vanaf begin. Je hebt andere en dus verkeerde materialen gebruikt. Is geheel en alleen jouw verantwoordelijkheid.
Keuken/banken; doe dit in overleg met [persoon C] , hij is immers alles aan het intekenen/plannen.
Betaling, ik moet zelf kennelijk steeds herhalen. Ik ben keurig bij. Het is een groot dispuut over de oplevering. Die oplevering is verre van afgerond. (…)
(…)
Laat mij uiterlijk morgen weten hoe jullie programma eruitziet. In ieder geval wil ik dat Julia uiterlijk 30 juni aanstaande volledig en correct heeft opgeleverd en er geen openstaande punten meer zijn.
Laat mij weten dat jullie er vol gas nu op van en de einddatum gehaald wordt. Als ik morgen rond de klok van 12:00 uur die bevestiging niet heb, dan neem ik het heft zelf in handen. Dat betekent in ieder geval, zal niet beperkt blijven tot, dat ik voor jouw rekening het achterstallige in orde laat maken. (…)”
2.22.
In een e-mail van 7 juni 2018 heeft [persoon B] o.a. teruggeschreven dat Julia de oplevering ook graag uiterlijk de maand juni wil afronden, maar dat een kanttekening moest worden geplaatst bij de vensterbanken, waarvan aan Julia was gevraagd deze te vervangen door banken van ander materiaal.
2.23.
Tussen [persoon A] en [persoon B] is ook in de maand juni 2018 verder gecorrespondeerd. Bij e-mail van 26 juni 2018 heeft [persoon A] een voorlopige opgave gedaan van de door hem als gevolg van door Julia gepleegde wanprestatie geleden schade.
2.24.
Op 3 juli 2018 is een opleveringsdocument opgesteld met handgeschreven opmerkingen met betrekking tot de realisatie van de kamers, welk document is ondertekend door [persoon F] namens Julia en “voor gezien” door [persoon D] .
2.25.
Per e-mail van 11 juli 2018 heeft [persoon B] namens Julia [persoon A] geschreven:
“Zoals bij jou ook bekend, heeft de oplevering vorige week plaats gevonden met [persoon D] [ [persoon D] , toev. Rb.] namens jou en [persoon F] namens Julia. Tevens zijn wij 10-07-2018 (gisteren) op locatie geweest om de restpunten vermeld in de opleverlijsten af te ronden, inclusief de schoonmaak van de 2e verdieping onder de vensterbanken.
De kosten opgave welke ik hieronder heb mogen ontvangen is volstrekt onacceptabel en in deze hoedanigheid zie ik ook geen redelijkheid om verder te praten.
Je laat mij middels deze stellingname geen andere keus door je te sommeren om tot betaling over te gaan. De betaling van factuurnummer 2018-00084 met een bedrag van € 80.250 ex BTW dient binnen 5 dagen in ons bezit te zijn.
Daarnaast zal ik de slotnota van 10% bij oplevering door onze administratie uit laten sturen. Hierop zullen nog zaken verrekend dienen te worden zoals vooraf aangegeven door [persoon D] en besproken met [persoon F] , het aantal containers wat het verpakkingsmateriaal door Julia gebruikt is. Hierin betwist ik ook zeker het aantal van 10 containers, dit hebben [persoon F] en ik al eerder bij [persoon D] aangegeven. Berekening van onze kant zal volgen.”
2.26.
[persoon A] heeft bij e-mail van diezelfde dag gereageerd op de e-mail van [persoon B] en daarin, samengevat, meegedeeld:
“Alles zou op 1 juli 2018 in orde zijn. Welnu het is 11 juli en je bent verre van klaar. (…) Je hebt niet opgeleverd! (…) [persoon F] heeft de onbewoonde woningen doorgelopen, dat zijn er geen 57.
De lijst van gebreken en niet leveren is nog groter, maar het ontbreekt mij aan energie dit weer op te sommen. Jouw facturen zijn al lang geleden door mij geprotesteerd, voor zover nodig hierbij nogmaals (…).”
2.27.
Bij brief van 12 juli 2018 heeft de advocaat van Julia, mr. Kieffer, [persoon A] aangeschreven waarbij hij [persoon A] heeft verzocht mee te delen op welke data Julia toegang zal worden verschaft tot de reeds door [persoon A] verhuurde woningen ten behoeve van de afrondende werkzaamheden.
2.28.
[persoon A] heeft bij e-mail van 13 juli 2018 teruggeschreven dat Julia met de bewoners zelf contact dient op te nemen om haar herstelwerkzaamheden en de overige door haar te verrichten werkzaamheden uit te voeren en dat pas als die werkzaamheden zijn verricht een oplevering die door [persoon B] aan hem, [persoon A] , zou moeten plaatsvinden, aan de orde kan zijn.
2.29.
Mr. Kieffer heeft op de e-mail van [persoon A] gereageerd bij schrijven van 20 juli 2018. Hij deelt daarin onder andere mee dat Julia de zaken heeft geleverd en gemonteerd conform de overeenkomst, dat op 25 mei 2018 en 3 juli 2018 deelopleveringen hebben plaatsgevonden, dat na afronding door Julia van enkele laatste werkzaamheden, de nog niet-opgeleverde onderdelen voor oplevering gereed zijn, en dat Julia graag bevestiging van [persoon A] ontvangt dat met [persoon D] een datum kan worden afgesproken om tot (eind)oplevering over te gaan. Ten slotte heeft hij meegedeeld dat Julia aanspraak maakt op betaling van de derde termijn ten bedrage van € 97.102,50, die verschuldigd wordt bij voltooiing van 50% van de opdracht, waarvan sprake is nu 30 studio’s bij de twee deelopleveringen finaal zijn goedgekeurd, 19 studio’s reeds worden verhuurd en slechts nog enkele afrondende werkzaamheden resteren.
2.30.
Bij factuur van 20 juli 2018 heeft Julia aan [persoon A] de vierde en laatste termijn (10% bij oplevering) van € 32.367,50 inclusief btw in rekening gebracht.
2.31.
[persoon A] heeft per e-mail van 24 juli 2018 mr. Kieffer teruggeschreven dat hij ontkent dat meer dan 50% van de werkzaamheden gereed zijn en dat de factuur met de derde termijn waartegen bij Julia is geprotesteerd niet opeisbaar is. Voor zover de factuur opeisbaar is, beroept [persoon A] zich op verrekening met de door hem als gevolg van wanprestatie van Julia geleden schade en beroept hij zich op opschorting van eventuele betalingsverplichtingen. Ten slotte sommeert [persoon A] Julia om de opdracht binnen twee weken op te leveren, bij gebreke waarvan de kosten voor het laten afmaken van de werkzaamheden door anderen voor rekening van Julia worden gebracht.
2.32.
Per e-mail van 1 augustus 2018 van mr. Kieffer [persoon A] twee oplossingen voorgesteld om de impasse te doorbreken. Het eerste voorstel houdt, kort gezegd, in dat Julia de laatste werkzaamheden die zijn overgebleven na de (partiële) oplevering van 3 juli 2018 en daarna al verrichte werkzaamheden, afrondt, waarna aansluitend wordt opgeleverd. Zouden er na deze oplevering nog gebreken zijn, dan zou Julia een redelijke termijn behoren te krijgen om die te verhelpen. Vervolgens zou een onafhankelijk deskundige na de oplevering moeten vaststellen of de werkzaamheden van Julia volledig zijn en de kwaliteit beantwoordt aan de gemaakte afspraken. Mocht daaruit volgen dat er na oplevering gebreken in de zin van de overeenkomst zijn, dan vergoedt Julia de deskundigheidskosten en verhelpt zij de gebreken. Mocht dat niet het geval zijn, dan vergoedt [persoon A] deze kosten. Een en ander zou dan kunnen worden verrekend met resp. bijgeteld op de laatste, vierde vergoeding. [persoon A] dient daarbij wel de derde factuur ommegaand te voldoen. De tweede oplossing houdt, kort gezegd, in dat partijen hun geschil voorleggen aan de rechter of een deskundige met het verzoek om de omvang en kwaliteit van de werkzaamheden te beoordelen, waarna een bijtelling of verrekening van de kosten met de derde termijn plaatsvindt.
2.33.
[persoon A] heeft afwijzend op de voorstellen gereageerd.
2.34.
Julia heeft ten laste van [persoon A] conservatoire beslagen doen leggen.
2.35.
[persoon A] heeft ten laste van Julia conservatoire beslagen doen leggen. Ter opheffing hiervan heeft Julia een bankgarantie van ING Bank N.V. ten behoeve van [persoon A] doen stellen.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Julia vordert - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank [persoon A] c.s., hoofdelijk, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen:
primair:
I. tot betaling aan Julia van € 138.809,75 (inclusief 21% btw), zijnde de overeengekomen laatste twee vergoedingen plus overeengekomen boete (115% honorarium);
subsidiair:
II. tot betaling aan Julia van € 129.470,- (inclusief 21% btw), zijnde de overeengekomen laatste twee vergoedingen; en,
zowel primair als subsidiair:
III. tot betaling van de meerkosten van de opdracht voor het door Julia geleverde meerwerk van € 17.945,- (inclusief 21% btw);
IV. tot betaling van de contractuele rente althans de wettelijke rente van art 6:119 BW of 6:119a BW, vanaf de dag dat [persoon A] c.s. in verzuim zijn met de nakoming van de overeenkomst althans vanaf de dag van dagvaarding;
V. tot betaling van de werkelijke incassokosten van Julia waarvan deze verschuldigdheid voor [persoon A] c.s. tussen partijen is overeengekomen met de algemene bepalingen van Julia, begroot op een bedrag van € 33.159,72, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling, of, mochten de algemene voorwaarden onverhoopt niet van toepassing zijn, de incassokosten van de incassokosten van € 2.069,70, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling;
VI. tot betaling van de beslagkosten ad € 1.761,59;
VII. tot betaling van een vergoeding voor de schade die Julia geleden heeft vanwege gelegde conservatoire beslagen en vanwege de latere vestiging van een bankgarantie ten behoeve van [persoon A] c.s., te weten de rentekosten die ING Bank N.V. per kwartaal bij Julia in rekening brengt, thans begroot op € 2.150,67 en/of € 1.216,33 (vanwege kosten bankgarantie) en/of een schadevergoeding nader op te maken bij staat (vanwege blokkade werkkapitaal) en/of € 614,61 (vanwege advocaatkosten juli 2019) en/of € 1.258,48 (vanwege advocaatkosten augustus 2019) en/of schadevergoeding nader op te maken bij staat (vanwege gederfde winst uit arbeid) en/of € 140.299,- (vanwege gederfde winst uit handel) en/of € 399,30 incl. btw (onterechte onkostenvergoeding aan De Neef advocaten), althans een in goede justitie nader te bepalen vergoeding;
VIII. tot betaling van de proceskosten, griffierecht, deurwaarderskosten, salaris advocaat en eventuele nakosten daaronder begrepen;
IX. en zal gebieden om volledige medewerking te verlenen aan de beëindiging van de bankgarantie ten laste van Julia bij de ING Bank N. V., binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en uitvoerbaar bij voorraad, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- voor iedere dag dat [persoon A] c.s. hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 15.000,-;
3.2.
[persoon A] c.s. hebben geconcludeerd, samengevat, tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van Julia in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[persoon A] c.s. vorderen na eiswijziging, zakelijk samengevat (met door de rechtbank aangebrachte nummering),
Primair:
  • i) Julia te veroordelen tot het betalen aan [persoon A] (dan wel aan [bedrijf A] , als de rechtbank van mening zou zijn dat deze contractspartij zou zijn) van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en tot vergoeding van de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2018 althans vanaf 16 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en haar te veroordelen tot betaling van een voorschot op die schadevergoeding ter hoogte van € 250.000,00 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, eventueel onder verrekening van een toegewezen bedrag in conventie;
  • ii) dan wel Julia te veroordelen tot het betalen aan [persoon A] (dan wel aan [bedrijf A] als de rechtbank van mening zou zijn dat deze contractspartij zou zijn) van een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2018 althans vanaf 16 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, zulks eventueel onder verrekening van een toegewezen bedrag in conventie;
Subsidiair:
  • iii) [persoon A] (dan wel [bedrijf A] als de rechtbank van mening zou zijn dat deze contractspartij zou zijn) ex artikel 3:299 BW te machtigen een derde in te schakelen die voor vervanging van de keukens, radiator-ombouwen en bed-achterwanden zorgdraagt en Julia te veroordelen om de kosten daarvan aan [persoon A] (dan wel aan [bedrijf A] ) te vergoeden en om Julia te veroordelen daarop aan VDM (dan wel aan Beheer B. V.) een voorschot te betalen van € 250.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan voorschot;
  • iv) Julia te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 146.135,52 + P.M. aan schadevergoeding aan [persoon A] (dan wel aan [bedrijf A] ), zulks eventueel onder verrekening van een toegewezen bedrag in conventie, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2018 althans vanaf 16 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
Meer subsidiair
  • v) te verklaren voor recht dat hetgeen door Julia geleverd is, hooguit een contractwaarde heeft van € 64.735,00 (in plaats van € 323.675,00);
  • vi) Julia, voor zover niet reeds in conventie verrekend, te veroordelen tot terugbetaling van het teveel betaalde (zijnde het verschil tussen € 129.740,00 minus de contractwaarde als voormeld), althans tot terugbetaling van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de rente vanaf de dag van betaling;
  • vii) Julia te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 146.135,52 + P.M. aan schadevergoeding aan [persoon A] (dan wel aan [bedrijf A] als de rechtbank van mening zou zijn dat deze contractspartij zou zijn), zulks eventueel onder verrekening van een toegewezen bedrag in conventie, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2018 althans vanaf 16 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
En in zowel het primaire, het subsidiaire en het meer subsidiaire geval:
  • viii) Julia te voordelen tot het opheffen van alle ten laste van [bedrijf A] en [persoon A] gelegde beslagen, op haar kosten, binnen 2 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag dat Julia hiermee in gebreke blijft;
  • ix) Julia te voordelen tot vergoeding van de door [bedrijf A] en [persoon A] door de beslaglegging gelden schade op te maken bij staat;
  • x) Julia te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van € 4.736,77 te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum van beslaglegging, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
  • xi) Julia te veroordelen om, totdat de keukens, radiator-ombouwen en bed-achterwanden vervangen zijn, binnen twee dagen na ontvangst van een verzoek tot herstel, vallende binnen de gebruikelijke garantie(termijn) van 5 jaar, de ontvangst van dat verzoek schriftelijk te bevestigen en binnen 10 dagen na eerste ontvangst het gebrek te herstellen op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag dat Julia met tijdige bevestiging en/ of herstel in gebreke blijft, en te bepalen dat als Julia niet binnen 30 dagen na eerste ontvangst zoals voormeld over is gegaan tot herstel, [persoon A] dan wel [bedrijf A] bevoegd is een derde opdracht te geven het gebrek te herstellen op kosten van Julia;
een en ander met veroordeling van Julia in de kosten van de procedure, met nakosten en wettelijke rente.
3.5.
Julia heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon A] c.s. in de kosten van de procedure, nakosten en salaris daaronder begrepen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Tussen partijen bestaan verschillende geschilpunten over de uitvoering van de begin 2018 gesloten koop-/aannemingsovereenkomst betreffende de inrichting van een 57tal (huur)woningen in een voormalig kantoorgebouw te Barendrecht. Deze geschilpunten zullen hierna achtereenvolgens worden besproken, waarna daaruit de conclusies zullen getrokken voor de vorderingen die partijen over en weer hebben ingesteld.
Is (ook) [bedrijf A] partij bij de overeenkomst (geworden)?
4.2.
Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag of ook [bedrijf A] bij de overeenkomst is of is geworden. Volgens Julia is dat het geval. Zij beroept zich daarvoor op het feit dat [bedrijf A] de op grond van de overeenkomst verschuldigde betalingen deed. [persoon A] heeft betwist dat op grond daarvan geconcludeerd mag worden dat [bedrijf A] partij is of is geworden bij de overeenkomst.
4.3.
Het standpunt van Julia wordt niet gevolgd. In de opdrachtbevestiging van 1 februari 2018 van Julia wordt [bedrijf A] niet genoemd. Ook in de brief namens [persoon A] van 6 februari 2018 wordt [bedrijf A] niet genoemd. De enkele omstandigheid dat [bedrijf A] (twee) contractuele termijnbetalingen heeft gedaan is onvoldoende om haar als (mede-)partij bij de overeenkomst aan te merken.
Is [persoon A] consument?
4.4.
Tussen partijen is in geschil of [persoon A] als “consument” gekwalificeerd kan/moet worden. Volgens [persoon A] is dat het geval. Hij voert aan dat hij de opdracht persoonlijk en in privé heeft gegeven. Hij heeft twee panden als investering aangekocht en hij valt niet reeds daardoor als bouwexpert, vastgoedhandelaar of projectontwikkelaar aan te merken. Hij heeft niet bedrijfsmatig of namens een onderneming gehandeld. Dat heeft hij aan iedereen duidelijk gecommuniceerd. Volgens [persoon A] zag hij na zijn pensioen de mogelijkheid om zich bezig te houden met een sociaal project. Slechts omdat hij niet wist hoe zo’n project op poten te zetten, heeft hij de hulp ingeroepen van professionals, namelijk een administrateur, een architect, een projectleider (alsmede een woningverhuurbedrijf en een huurrechtjurist). Subsidiair beroept [persoon A] zich op reflexwerking omdat de situatie die zich hier voordoet sterke gelijkenis vertoont met die van een consument.
4.5.
Nog daargelaten of de kwalificering van [persoon A] als consument voor de beoordeling van het onderhavige geschil veel betekenis heeft (het lijkt erop dat [persoon A] met name als zodanig gekwalificeerd wil worden in verband met de door Julia bepleite toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, maar hierna zal aan de orde komen dat de algemene voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank geen gelding hebben), kan de rechtbank [persoon A] in zijn betoog dat hij consument is niet volgen. [persoon A] heeft het project niet alleen opgezet omdat hij een maatschappelijk goed doel wenste na te streven, maar overduidelijk ook om daaraan te verdienen. Hij spreekt in zijn email aan Julia van 2 mei 2018 niet voor niets over “het verdienmodel”. Nu kan ook een consument winstoogmerk hebben, maar in dit geval komt daar nog bij dat [persoon A] een hele organisatie met professioneel opererende partijen heeft opgezet om profijt te halen uit een door hem opgezet project. Dit handelen is te kwalificeren als bedrijfsmatig optreden. Welke fiscale motieven [persoon A] daarbij heeft gehad, speelt geen rol.
4.6.
[persoon A] is in dit geval dus naar het oordeel van de rechtbank niet als consument opgetreden en het zou ook al daarom onjuist zijn de overeenkomst die hij met Julia heeft gesloten, aan te merken als een consumentenkoop, zoals door hem is verdedigd.
Geldigheid van algemene voorwaarden van Julia
4.7.
Partijen twisten over de vraag of de algemene voorwaarden van Julia op de overeenkomst van toepassing zijn. Julia beroept zich daarvoor op de tekst van de opdrachtbevestiging van 1 februari 2018 die in de brief van de zijde van [persoon A] niet van de hand zijn gewezen. Volgens [persoon A] heeft hij echter de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Julia niet aanvaard en bij de totstandkoming van de mondeling gemaakte afspraken zelfs op voorhand uitdrukkelijk afgewezen. [persoon A] beroept zich tevens op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, omdat deze door Julia niet aan hem bij het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld.
4.8.
Wat verder zij van de discussie tussen partijen over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, vast staat dat Julia ermee heeft volstaan in de opdrachtbevestiging voor de algemene voorwaarden te verwijzen naar haar website met daarbij de vermelding dat deze op verzoek zullen worden toegestuurd. Het beroep op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden van [persoon A] slaagt daarom. Julia heeft de algemene voorwaarden immers niet aan [persoon A] ter hand gesteld, terwijl zij niet heeft gesteld noch ook is gebleken dat dit redelijkerwijs niet mogelijk was. Een beding in algemene voorwaarden is ingevolge artikel 6:233 onder b Burgerlijk Wetboek (BW) onder andere vernietigbaar indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Die situatie doet zich hier dus voor. De gebruiker heeft aan de wederpartij de in artikel 6:233 onder b BW bedoelde mogelijkheid onder andere ook geboden als hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking heeft gesteld op een zodanige wijze dat deze door haar kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming (artikel 6:234 lid 2 BW). Julia komt echter op deze bepaling geen beroep toe. Julia kon niet volstaan met een verwijzing op de schriftelijke opdrachtbevestiging naar haar website, omdat de wederpartij, [persoon A] , vervolgens op die website nog moet gaan zoeken naar de toepasselijke algemene voorwaarden. Het opnemen van een internetlink in een e-mail door middel waarvan de wederpartij in één klik de tekst van de op haar toepasselijke algemene voorwaarden kan raadplegen, zou wel voldoende zijn. Vast staat dat Julia niet zo’n link in haar opdrachtbevestiging heeft opgenomen. Een en ander heeft als consequentie dat de algemene voorwaarden met succes door [persoon A] zijn vernietigd en van de gelding daarvan tussen partijen niet kan worden uitgegaan.
Inhoud van de overeenkomst
4.9.
Door [persoon A] is op meerdere momenten benadrukt dat Julia zich zou hebben verbonden een zogenaamd turn-key project te realiseren en dat zij [persoon A] daarbij geheel zou “ontzorgen”. Julia heeft dit weersproken.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Julia het gelijk aan haar zijde. [persoon A] heeft Julia niet als aannemer van een geheel project aangesteld, maar slechts aan haar de opdracht verstrekt 57 woningen/studio’s te voorzien van een keuken van een bepaald materiaal, met inbouwapparatuur van een bepaald type, een bed-achterwand en een radiatorombouw van een bepaald type materiaal. Het materiaal waaruit de keuken was opgebouwd, was bij [persoon A] bekend, omdat door Julia vooraf daarvan een proefopstelling was gebouwd, die [persoon A] heeft kunnen bekijken en beproeven. Op de vraag welke kwaliteit het materiaal zou hebben en welke kwaliteit materiaal [persoon A] mocht verwachten, zal hierna nader worden ingegaan. In dit verband is slechts van belang vast te stellen dat uit niets blijkt dat [persoon A] aan Julia coördinerende taken zou hebben toebedeeld of dat Julia een turnkey project zou opleveren, of dat zij [persoon A] zou ‘ontzorgen’. De coördinatie van het project lag geheel in handen van [persoon A] zelf en/of de door hem ingeschakelde architect [persoon C] , administrateur [persoon D] en projectbegeleider [persoon E] .
Fatale termijn van nakoming?
4.11.
Tussen partijen is in geschil of Julia zich ertoe heeft verbonden de zaken binnen een overeengekomen termijn af te leveren en te monteren/installeren.
4.12.
[persoon A] stelt zich op het standpunt dat Julia heeft toegezegd en dat tussen partijen is overeengekomen dat Julia haar opdracht tot het monteren van de keukens, de bed-achterwanden en de radiator-ombouwen in de 57 studio’s in de periode van 26 februari 2018 tot 23 maart 2018 zou afronden. De datum van 23 maart 2018 is volgens [persoon A] een fatale termijn, waarna Julia, als zij haar opdracht dan niet zou hebben voltooid, zonder ingebrekestelling in verzuim zou komen (de betekenis van een fatale termijn). Julia heeft tegengesproken dat tussen partijen een fatale termijn waarbinnen de zaken dienden te zijn opgeleverd en gemonteerd, is overeengekomen. Tussen partijen is nooit over een uiterste aflevertermijn gesproken. Deze wordt dan ook niet in de opdrachtbevestiging/offerte van 1 februari 2018 vermeld. De in de opdrachtbevestiging van [persoon A] genoemde termijn tot 23 maart 2018 is slechts eenzijdig door ( [persoon D] namens) [persoon A] in de brief van 6 februari 2018 vermeld en heeft nooit de instemming van Julia gekregen. Voor zover al vereist, is namens Julia mondeling bezwaar gemaakt tegen dit nieuwe element in de opdrachtbevestiging, aldus nog steeds Julia.
4.13.
De rechtbank volgt [persoon A] niet in het betoog dat tussen partijen een fatale termijn is overeengekomen, die op 23 maart 2018 zou eindigen. Terecht stelt Julia dat zij in haar opdrachtbevestiging geen termijn heeft vermeld. Zij heeft op dat punt daarin slechts opgenomen: “Levertijd: in overleg”. De enkele vermelding van de zinsnede in de namens [persoon A] op 6 februari 2018 verzonden brief: “Datum aanvang: 26 februari 2018; datum oplevering: 23 maart 2018” leidt niet tot de conclusie dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over het bestaan van een – fatale – termijn. [persoon A] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat die overeenstemming tussen partijen wel is bereikt. Het tegendeel is het geval. [persoon A] heeft op geen enkel moment na 23 maart 2018 aan Julia te kennen gegeven dat zij, wat hem betreft, in verzuim was. Het ter zitting gedane bewijsaanbod van [persoon A] dat er bij Julia over is geklaagd dat zij een overeengekomen termijn had laten verlopen, is niet betrokken op een voldoende geconcretiseerde stelling, zodat aan dat aanbod voorbij wordt gegaan. Uit niets blijkt voorts dat [persoon A] de termijn van 23 maart 2018 heeft gemarkeerd toen hij op of rond die datum de tweede factuur van Julia betaalbaar stelde. Ook hieruit kan niet worden afgeleid dat Julia met de termijn van 23 maart 2018 stilzwijgend zou hebben ingestemd. Uit de handelwijze van de (mede door [persoon A] ingeschakelde) betrokken personen, in dit geval: [persoon D] voor [persoon A] en [persoon F] namens Julia, volgt dat partijen inmiddels in onderling overleg wel andere schema’s van oplevering hadden afgesproken. De rechtbank wijst op de hiervoor onder 2.11 geciteerde e-mail van 11 april 2018 van [persoon F] aan [persoon D] , waarin termijnen worden genoemd voor de installatie van een deel van de door Julia geleverde keukens, dus nog niet eens voor de oplevering van de keukens, bedachterwanden en radiatorombouwen voor alle studio’s. [persoon D] heeft ook niet op 25 april 2018, toen de termijn waarbinnen de eerste 16 keukens volgens het e-mailbericht van 11 april 2018 geplaatst zouden worden volgens hem was verstreken, gemeld dat Julia schadeplichtig was wegens het verstrijken van enige termijn. Hij meldt slechts dat hierdoor ernstige vertragingen werden opgelopen met grote gevolgen. Een dergelijke mededeling strookt niet met de stelling van [persoon A] dat een fatale termijn was overeengekomen. In zijn e-mail van 2 mei 2018 rept [persoon A] over de schadepost “Huurderving vanaf 1 april van tenminste 20 woningen”, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij Julia hiervoor aansprakelijk hield. Tegen de achtergrond van het feit dat een uiterste termijn tussen partijen niet was overeengekomen en niet door Julia was aanvaard en ook overigens geen redenen zijn aangevoerd op grond waarvan verzuim van Julia zou intreden zonder een ingebrekestelling, kon aansprakelijkheid van Julia echter slechts aan de orde zijn als [persoon A] Julia voorafgaand in gebreke zou hebben gesteld. Gesteld noch gebleken is echter dat door of namens [persoon A] een ingebrekestelling aan Julia is gestuurd. De in de e-mail van [persoon D] van 14 mei 2018 genoemde termijn tot 1 juni 2018 is niet als zodanig aan te merken. Bovendien heeft Julia de studio’s op 25 mei 2018 laten inspecteren, waarna een opleveringsdocument is opgesteld, en heeft [persoon A] een 20-tal woningen feitelijk met ingang van 1 juni 2018 verhuurd. De stelling dat in deze woningen “niet opgeleverde keukens en overige niet goed geïnstalleerde zaken van Julia” zaten, heeft [persoon A] niet onderbouwd met inzichtelijke documentatie daaromtrent, de vele honderden door hem in deze procedure overgelegde foto’s ten spijt. Anders dan door [persoon A] is betoogd, wordt in de e-mail van [persoon D] van 13 juni 2018 (productie 31 bij antwoord) niet “een waslijst aan klachten van bewoners” gestuurd, maar wordt gesproken over feitelijk één soort klacht van bewoners die betrekking heeft op de verlichting in de keukens, terwijl deze klacht nadien niet meer wordt genoemd. Op de opleverpunten die in productie 32 zijn opgesomd, welke lijst eind juni 2018 zou zijn opgesteld, zal hierna nog worden ingegaan.
4.14.
Voor zover [persoon A] heeft aangevoerd dat Julia had kunnen weten dat de studio’s uiterlijk 1 april 2018 had moeten zijn ingericht omdat [persoon A] met de gemeente afspraken had gemaakt over de bewoning door een aantal statushouders per 1 april 2018, wordt dat betoog als onvoldoende onderbouwd verworpen. Het is onvoldoende gebleken dat [persoon A] die dwingende afspraken had gemaakt, maar ook al zou dat anders zijn, niet voldoende gemotiveerd is gesteld of, hoe precies en wanneer Julia ervan op de hoogte is gebracht, dat [persoon A] deze afspraken met de gemeente had gemaakt en welke consequenties [persoon A] hieraan voor Julia wenste te verbinden. Ook in een later stadium is dit niet door [persoon A] aan Julia duidelijk gemaakt. Over termijnen met de strekking dat de partij die dient te presteren zonder nadere ingebrekestelling in verzuim komt te verkeren als die termijn niet wordt gehaald, dienen vooraf en in onderling goedvinden (duidelijke) afspraken te worden gemaakt. Dat geldt te meer als het gaat om grootschalige en complexe door een leverancier te leveren prestaties als de onderhavige. Het staat vast dat zulke afspraken in casu niet schriftelijk zijn overeengekomen. Dat zulke afspraken op andere wijze zijn gemaakt, is niet komen vast te staan.
Opleveringsdocumenten; verschuldigdheid derde termijn en opschorting
4.15.
Tussen partijen is in geschil of [persoon A] de derde (en uiteindelijk ook vierde) termijn onbetaald kon laten, zoals hij heeft gedaan.
4.16.
Voor de derde termijn is in de eerste plaats van belang vast te stellen of, dan wel wanneer sprake was van “50% gereed werkzaamheden” dan wel “werk 50% gereed”, zoals in de opdrachtbevestiging van Julia van 1 februari 2018 en de opdrachtbrief van de kant van [persoon A] is bepaald. Dat met de beide uitdrukkingen iets verschillends is geprobeerd uit te drukken, hebben geen van partijen betoogd, zodat ook de rechtbank daarvan niet uitgaat. Over de vraag wat onder de woorden “50% gereed” moet worden verstaan, zou discussie gevoerd kunnen worden. Door [persoon A] is bij pleidooi aangevoerd dat hiermee tot uitdrukking is gebracht dat tenminste de helft van de kamers geheel voor 100% klaar moeten zijn. Door Julia wordt kennelijk van een andere uitleg uitgegaan, omdat zij van mening is dat zij de derde termijn op 3 april 2018 in rekening kon brengen. Welke uitleg zij aan de bepaling geeft, meer in het bijzonder waarom op 3 april 2018 de helft van de werkzaamheden gereed waren, heeft Julia naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende toegelicht. Het ligt op de weg van Julia aan te tonen dat aan de voorwaarde voor het in rekening brengen van de derde termijn is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan als moment waarop met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat die voorwaarde was vervuld, de datum van 3 juli 2018 worden genoemd. Dat de helft van de woningen voor 100% gereed zouden moeten zijn, als daarmee wordt bedoeld dat op die woningen geen kritiek mogelijk is, is een onaannemelijke uitleg van de bovenbedoelde contractsclausule, waarin de rechtbank [persoon A] dan ook niet volgt. Er zou immers door Julia op enig moment opgeleverd moeten kunnen worden, zoals de wet ook veronderstelt, en dan behoeven nog niet alle woningen perfect te zijn. Op de hiervoor genoemde datum van 3 juli 2018 heeft [persoon F] namens Julia met [persoon D] de woningen geïnspecteerd, voor zover deze toegankelijk waren. Voor het aantal van 20 woningen was dat niet het geval, omdat zij werden bewoond. Op grond van het opleverdocument van 3 juli 2018 kan worden vastgesteld dat de geïnspecteerde woningen slechts op enkele ondergeschikte onderdelen toen onvolkomenheden vertoonden. [persoon A] heeft dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd weersproken. Zijn verweer dat het opleverdocument door [persoon D] niet namens hem is ondertekend en dat [persoon D] niet bevoegd was om namens hem de oplevering te accorderen, doet aan de hiervoor vermelde vaststelling niet af.
4.17.
Het voorgaande brengt mee dat de derde termijn in beginsel - volgens de contractuele bepalingen - op 3 juli 2018 door [persoon A] verschuldigd was. Dat een eerdere datum in aanmerking komt, heeft Julia onvoldoende onderbouwd. Uitgaande van een betalingstermijn van 14 dagen, is [persoon A] met de betaling van de derde termijn daarom in beginsel in verzuim gekomen per 18 juli 2018. Vanaf die dag diende hij de termijn te voldoen, tenzij hij zich op opschorting zou mogen beroepen.
4.18.
[persoon A] beroept zich daadwerkelijk op opschorting in verband met een tegenvordering die hij op Julia stelt te hebben. Hij heeft tegen Julia een tegenvordering in reconventie ingesteld, strekkende tot schadevergoeding.
4.19.
Voor een succesvol beroep op opschorting is het bestaan van een opeisbare tegenvordering een voorwaarde. Voor opeisbaarheid van een vordering is niet vereist dat (de omvang van) de vordering vaststaat of kan worden vastgesteld. Ook indien (de omvang van) een vordering tot schadevergoeding pas in een later stadium komt vast te staan, is die vordering opeisbaar vanaf het moment dat de schade is geleden en aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan. Het ligt op de weg van degene die zich op het opschortingsrecht beroept, zijn gestelde tegenvordering en de omvang daarvan voldoende te onderbouwen, mede in het licht van hetgeen zijn wederpartij dienaangaande aanvoert. Tegen de achtergrond van het voorgaande zal de rechter die over een opschortingsverweer dient te oordelen, al naar gelang het daartegen gevoerde verweer, moeten onderzoeken of de gestelde tegenvordering bestaat en of de omvang daarvan voldoende is om het beroep op een opschortingsrecht te kunnen rechtvaardigen. In het geval waarin nog bewijslevering moet volgen voordat (de omvang van) de tegenvordering van een partij die zich ter verrekening op een opschortingsrecht beroept vast staat, kan de rechter bij de beoordeling of de opschorting gerechtvaardigd is, volstaan met een voorshands oordeel omtrent (de omvang van) de tegenvordering.
4.20.
De tegenvordering van [persoon A] tot schadevergoeding behelst een aantal onderdelen, met verschillende feitelijke en juridische grondslagen. De rechtbank zal de verschillende tegenvorderingen in een aantal categorieën hieronder bespreken. De verschillende onderdelen waaruit de vordering tot schadevergoeding van [persoon A] is opgebouwd, zullen bij de bespreking van de vorderingen in reconventie nog afzonderlijk aan de orde komen.
4.21. (1)
Schadevergoeding wegens vertraging in de oplevering.
Reeds hiervoor is aan de orde gekomen dat uit de omstandigheid dat Julia haar werkzaamheden later heeft opgeleverd dan [persoon A] voor wenselijk hield, geen grond oplevert voor een opeisbare vordering tot schadevergoeding. Hieraan kan [persoon A] dan ook geen opschortingsrecht ontlenen.
4.22. (2)
Non-conformiteit/gebreken.
[persoon A] heeft aangevoerd dat wat Julia heeft geleverd niet voldoet aan de overeenkomst en dat de geleverde zaken niet de eigenschappen bezitten die [persoon A] daarvan mocht verwachten. Op dat punt dient een onderscheid te worden gemaakt.
4.23. (
a) Opleverpunten.
Een groot deel van de klachten van [persoon A] heeft betrekking op de montage en de afwerking door Julia van de keukens, zoals de klachten over scheef gemonteerde planken en deuren, het niet goed kunnen afstellen daarvan, het losstaan van onderdelen, het niet of onvoldoende gekit zijn van keukenbladen, het niet goed lopen van keukenlades. Dit zijn zaken die door de opdrachtgever bij de oplevering door de aannemer aan de orde kunnen en moeten worden gesteld. De door [persoon A] overgelegde productie 32 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie bevat een lijst aan klachten met zulke opleverpunten, maar deze lijst en daarbij gevoegde foto’s met commentaar heeft [persoon A] , zoals Julia heeft gesteld en [persoon A] niet heeft weersproken, vóór de opleverronde van 3 juli 2018 opgesteld. Door Julia is vermeld dat een groot deel van de opleverpunten zijn hersteld. Julia heeft vervolgens bij brief van haar advocaat van 20 juli 2018 [persoon A] verzocht medewerking te geven aan het vaststellen van een datum voor een eindoplevering. [persoon A] heeft vervolgens hieraan zijn medewerking niet meer verleend. Vanaf dat moment verloor hij het recht zich om zich nog langer op opschorting van zijn betalingsverplichting met betrekking tot de derde termijn te beroepen.
4.24. (
b) Plaatsing van lichtnetschakelaar op de verkeerde plek in bed-achterwand.
Eén van de klachten van [persoon A] heeft betrekking op de positie van de uitsparingen die door Julia zijn aangebracht in de bed-achterwanden ten behoeve van een lichtschakelaar. Julia heeft echter uiteengezet dat dit probleem niet door haar is veroorzaakt c.q. niet aan haar kan worden toegerekend, aangezien de uitsparingen voor wandcontactdozen in de bed-achterwanden precies op de plaats zijn aangebracht zoals aangegeven op de geaccordeerde tekeningen, namelijk in het midden. Tijdens de productie heeft architect [persoon C] nog aan Julia gevraagd of dit aangepast kon worden, maar de bed-achterwanden waren toen al vervaardigd. Tegen de achtergrond van deze door Julia gegeven uitleg, waarvan [persoon A] niet heeft gesteld dat deze niet juist is, kan deze klacht niet worden opgevoerd als grond om de facturen van Julia niet te voldoen. Een beroep op opschorting kan derhalve evenmin op deze klacht worden gebaseerd.
4.25. (
c) Slechte vensterbanken.
[persoon A] heeft zich beklaagd over de laagwaardige kwaliteit van de door Julia aangebrachte vensterbanken en de slechte staat waarin deze verkeren. Op dit punt is door Julia aangevoerd dat de vensterbanken beschadigd zijn geraakt door waterinloop langs de kozijnen, die niet waterdicht bleken te zijn. Julia wijst het verwijt van [persoon A] dat zij voor het bestaan van deze problematiek had moeten waarschuwen van de hand. Die problematiek is na constatering aan [persoon A] gemeld en Julia heeft aangeboden de vensterbanken te vervangen voor een luxer product dat volledig vochtwerend is tegen een zeer gereduceerd tarief. [persoon A] weigerde op dit voorstel in te gaan omdat hij van mening was dat de vensterbanken tegen de vochtinwerking bestand moeten zijn. De rechtbank verwerpt de stellingname van [persoon A] dat Julia hem had moeten waarschuwen voor de lekke kozijnen. Het kantorengebouw, waarin [persoon A] de woningen heeft laten bouwen, is eigendom van [persoon A] en hij is verantwoordelijk voor de staat waarin dat gebouw zich bevindt. Voorts mag [persoon A] niet verlangen dat het materiaal waaruit de vensterbanken bestonden, zogenaamd plaatmateriaal, bestand is tegen de hier opgetreden vochtinwerking langs de kozijnen.
4.26. (
d) Inferieure kwaliteit keukendeurtjes.
[persoon A] heeft zich tevens beklaagd over het feit dat het materiaal waarvan de keukendeurtjes zijn gemaakt, van inferieure kwaliteit is. Zo vermeldt de lijst in productie 32 bij conclusie van antwoord: “- Deuren onderkant front zwellen op, fineer laat los (Direct ingrijpen vereist) (…) – Naden aan de achterkant en zijkant, direct onder de bovenkant kasten (dus boven kook gedeelte en afzuigkap) niet afgewerkt/dicht gekit. Vocht ophoping en uitzetting panelen tot gevolg. (Direct ingrijpen vereist)”. [persoon A] heeft tevens foto’s getoond van deurtjes in de keuken waarop te zien zou zijn dat de toplaag in slechte staat is en los laat (productie 48, foto’s van 27 december 2019 en 7 januari 2020 en productie 52, foto’s waarop vermeld wordt dat fineerlaag loslaat). Bij deze klachten heeft Julia twee opmerkingen geplaatst. In de eerste plaats merkt zij op dat de fineerlaag loslaat bij stelselmatig bloot stellen aan water of vochtige omgeving en dat dit niets zegt over de kwaliteit van Julia. Zij wijt de aanwezigheid van vocht aan het feit dat door bewoners klaarblijkelijk met de hand wordt afgewassen en zij waarschijnlijk niet altijd een afdroogrek gebruiken, waardoor afwaswater van het blad afdruipt over de kasten en deurtjes, met als gevolg opzwelling van spaanplaat. Wat betreft de bovenkasten en deuren vermoedt Julia dat het vochtprobleem vanuit de badkamer komt, aangezien de luchtafvoerpijp vanuit de badkamer in de bovenkasten komt en waarschijnlijk het vochtprobleem veroorzaakt.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.26.1.
Bij pleidooi heeft [persoon A] met nadruk tegengesproken dat de luchtafzuiging uit de badkamer uitmondt in de woonkamer. Indien dat wel het geval is, kan Julia niet worden verweten ondeugdelijk materiaal te hebben gebruikt voor de keukens. Dan is immers sprake van een gebrek in de wijze waarop de woningen zijn ingedeeld, waarvoor Julia niet verantwoordelijk is.
4.26.2.
De rechtbank acht het reëel dat vraag naar de oorzaak van het loslaten van de fineerlagen nader wordt ondergezocht, hoewel [persoon A] de wens dat dit gebeurd uiterst summier heeft geuit (dupliek onder nr. 180). De rechtbank stelt voor deze wens serieus te nemen en een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de oorza(a)k(en) van het loslaten van de fineerlaag van kastdeuren in de keukens die zich niet onder een aanrecht bevinden, zoals zichtbaar op de vermelde foto’s. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de vraag welke vragen aan de deskundige moeten worden gesteld en hoe de deskundige zijn/haar onderzoek zou kunnen of moeten uitvoeren. Het ligt voor de hand de deskundige onder meer ook de vraag voor te leggen welke kosten verbonden zouden zijn aan een vervanging van de keukendeurtjes of herstel daarvan. Aangezien de bewijslast van de stelling dat Julia ondeugdelijk materiaal heeft gebruikt bij de inrichting van de keuken op [persoon A] rust, dient [persoon A] te worden belast met het aan de deskundige te betalen voorschot.
4.26.3.
Met betrekking tot de kwaliteit van de deurtjes in de keuken onder het aanrecht, oordeelt de rechtbank dat de te benoemen deskundige zich ook hierover zal kunnen uitlaten meer in het bijzonder of deze deurtjes aan de eis zou moeten voldoen dat zij tegen vochtinwerking van bovenaf bestand moeten zijn en zo ja, in hoeverre.
4.27.
De zaak zal hiervoor worden verwezen naar de rol voor uitlating door partijen, in eerste instantie door [persoon A] over de vraag of hij tot het bewijs door middel van een deskundigenonderzoek wil worden toegelaten en overigens door beide partijen over de vraag welke persoon of personen volgens hen in aanmerking zou(den) komen om als deskundige(n) te worden benoemd en welke vragen zij aan deze deskundige(n) zouden willen stellen. Allereerst zal [persoon A] een akte mogen nemen, en daarna zal Julia een antwoordakte kunnen indienen.
Het beroep op opschorting maar ten dele terecht (proportionaliteitsbeginsel)
4.28.
Het voorgaande houdt niet in dat [persoon A] zich terecht op opschorting van zijn betalingsverplichtingen jegens Julia heeft beroepen. Uit hetgeen hierna zal worden overwogen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat [persoon A] geen vergoeding van andere schadeposten kan vorderen. De omvang van een eventuele tegenvordering van [persoon A] ter zake van de keukendeuren staat (nog) niet vast. Daarover wordt volstaan met een voorshands oordeel. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat met de tegenvordering van [persoon A] ter zake van de (mogelijk te vervangen) keukendeuren een hoger bedrag gemoeid zal zijn dan 5% van de totale overeengekomen aanneemsom, zijnde een bedrag van € 16.183,75. Op dit moment is namelijk onduidelijk hoeveel keukendeuren daadwerkelijk beschadigd zijn geraakt door vochtinwerking. [persoon A] heeft daarover, ook niet met het door hem overgelegde fotomateriaal, geen duidelijkheid verschaft.
4.29.
De rechtbank zal nu eerst de vorderingen van [persoon A] in reconventie en dan de vorderingen van Julia in conventie bespreken.
in reconventie (voorts):
4.30.
Stellende dat Julia tekortgekomen is in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, omdat het werk niet tijdig en niet deugdelijk is uitgevoerd, stelt [persoon A] aanspraak te kunnen maken op vergoeding van de navolgende schadeposten:
  • i) 2 maanden huurderving ten bedrage van € 28.197,16;
  • ii) huur extra vuilcontainers ten bedrage van € 2.163,48;
  • iii) kosten extra uitvoerder de heer [persoon E] € 24.139,50;
  • iv) kosten extra uitvoerders, een bedrag van € 15.427,50;
  • v) kosten bedrijven [bedrijf B] , [bedrijf C] en [bedrijf D] , een bedrag van € 16.259,12;
  • vi) versnelde afschrijving keukens; een schadebedrag van € 258.940,00;
  • vii) factuur [bedrijf E] vanwege opnieuw aanbrengen wandcontactdozen en trafoverlichting, een bedrag van € 2.778,16;
  • viii) Geschatte schade vanwege het aanstellen van nieuwe aannemers € 28.191,00;
  • ix) factuur van de model keuken in opslag bij Julia een bedrag van € 6.050,00;
  • x) kosten [bedrijf F] ten bedrage van € 22.929,60.
4.31.
Zoals hierboven is overwogen, heeft [persoon A] geen aanspraak op een vergoeding van huurderving wegens vertraging in de oplevering door Julia van de werkzaamheden, aangezien Julia niet in verzuim is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen. Vergoeding van s
chadepost (i)is niet aan de orde. Met betrekking tot de
schadepost onder (ii)heeft [persoon A] , hoewel door Julia bestreden, niet nader onderbouwd dat de werkzaamheden van Julia hebben geleid tot het gebruik van “extra” vuilcontainers. Deze schadepost komt reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De
schadepost onder (iii)behoeft Julia niet te vergoeden, aangezien [persoon A] niet heeft aangetoond dat causaal verband bestaat tussen de wijze waarop Julia uitvoering gaf aan haar werkzaamheden en de aanstelling van [persoon E] als uitvoerder. De
schadepost onder (iv)komt om dezelfde reden niet voor vergoeding in aanmerking.
De schadepost onder (v)is opgevoerd met de toelichting dat Julia een enorme troep in het gebouw achterliet waardoor de genoemde bedrijven moesten worden ingeschakeld om de rommel van Julia elke week op te ruimen. Julia heeft betwist dat deze bedrijven zijn ingeschakeld voor dit door [persoon A] gestelde doel. [persoon A] heeft dit verder onvoldoende onderbouwd, zodat deze schadepost niet voor toewijzing vatbaar is.
4.32.
De
schadepost onder (vi)is hiervoor ten dele aan de orde gekomen bij de bespreking van de klachten van [persoon A] over onder andere de kwaliteit van het materiaal van de keukendeuren. [persoon A] heeft de schadepost verder toegelicht met het betoog dat de verwachting is dat de keukens een stuk minder lang meegaan dan [persoon A] bij het aangaan van de overeenkomst, zoals met Julia besproken, voor ogen had. [persoon A] denkt de keukens al medio 2021 te hebben moeten vervangen. Dit onderdeel van de vordering tot schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd om als basis te kunnen dienen voor de toewijzing thans van de vordering tot schadevergoeding. Ten eerste is volstrekt speculatief gebleven dat alle 57 totale keukenopstellingen na drie jaar volledig zouden moeten worden vervangen. Maar ook is niet onderbouwd dat een redelijke verwachting mocht zijn dat de keukens, bij het gebruik zoals voorzien, vijftien jaar zouden meegaan. [persoon A] heeft voorgesteld een deskundige te benoemen om zich uit te laten over de mogelijke herstel/vervangingskosten van de door Julia geleverde keukens (naar de rechtbank veronderstelt in relatie tot de normaal voor dit projecten uit te trekken kosten). Wellicht kan de te benoemen deskundige die de kwaliteit van de keukendeurtjes zal beoordelen, worden gevraagd hierover te rapporteren maar vooralsnog heeft [persoon A] onvoldoende argumenten aangedragen die de rechtbank tot de conclusie voeren dat dit nodig is. In elk geval leidt een en andere niet tot een andere beslissing dan hiervoor al is bereikt.
4.33.
Van de andere door [persoon A] genoemde gebreken, voor zover niet hiervoor al besproken, is niet komen vast te staan dat Julia daarvoor aansprakelijk is. Julia heeft betwist dat zij verantwoordelijk is voor het niet aanwezig zijn van achterhout en [persoon A] heeft niet nader toegelicht waarom dat anders zou zijn, anders dan met de stelling dat dit bij de opdracht hoorde. De klacht dat de schroeven in de deurtjes langer hadden behoren te zijn heeft Julia tegengesproken en ook daarop is [persoon A] niet meer teruggekomen. Het enkele feit dat een bewoner een deurtje heeft losgetrokken bewijst niet dat de deurtjes niet goed genoeg zijn bevestigd. Julia heeft gemotiveerd weersproken dat de afzuigkappen zouden hebben behoren te zijn aangesloten op een afvoerkanaal. [persoon A] heeft geen concreet schadebedrag verbonden aan het incident met de vondst van een gebruiksaanwijzing in een van de afzuigkappen, zodat de klacht hierover hier verder niet behoeft te worden besproken.
4.34.
De
schadepost onder (vii)komt niet voor vergoeding in aanmerking op de gronden die hiervoor zijn uiteengezet bij de bespreking van de klacht van [persoon A] over de plaats van de uitsparingen voor wandcontactdozen in de bed-achterwanden. De
schadepost onder (viii)houdt volgens [persoon A] verband met het vinden van andere timmerlieden en schilders nadat door de ontstane door Julia veroorzaakte vertraging Slowaakse werklieden waren weggelopen. Tegenover de betwisting door Julia dat genoemde werklieden zouden zijn weggelopen, heeft [persoon A] hiervan verder gen onderbouwing gegeven, zodat ook deze schadepost tevergeefs is opgevoerd. Bij
schadepost (ix)stelt [persoon A] dat Julia hem het bedrag moet vergoeden dat hij heeft betaald voor de keuken die Julia in 2017 als proefmodel heeft gemaakt. Julia voert het verweer dat de keuken (nog steeds) eigendom is van [persoon A] en dat hij deze ieder moment bij Julia kan ophalen, zodat geen grondslag bestaat voor deze schadepost. [persoon A] heeft verder niet toegelicht waarom dat anders is, zodat de rechtbank het standpunt van [persoon A] deelt. Ten slotte maakt [persoon A] aanspraak op vergoeding van een door hem aangestelde technische dienst, die zich bezig houdt met het oplossen van zaken die Julia had moeten oplossen. Deze schadepost komt echter reeds niet voor toewijzing in aanmerking omdat Julia zich op opschorting van (al) haar werkzaamheden voor [persoon A] mag beroepen, nadat laatstgenoemde in verzuim bleef met de betaling van de derde termijn.
4.35.
Het voorgaande houdt in dat de vordering van [persoon A] ter zake van schadevergoeding uiteindelijk slechts zal betrekking zal kunnen hebben op de kwaliteit van de keukendeuren die Julia geleverd heeft. De vorderingen in reconventie strekkende tot schadevergoeding (het primair gevorderd en de subsidiair en meer subsidiair ingestelde vorderingen) zullen worden aangehouden totdat beslist is over of naar aanleiding van het deskundigenbericht.
4.36.
De vordering tot opheffing van de door Julia ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen (voor zover gelegd) is toewijsbaar, omdat Julia geen vordering op [bedrijf A] heeft (zie hiervoor onder 4.2 en 4.3).
4.37.
De vordering tot opheffing van de door Julia ten laste van [persoon A] gelegde beslagen, wordt (reeds thans) afgewezen, zulks in verband met de (grotendeelse) toewijzing van de vordering van Julia in conventie.
4.38.
De overige ingestelde vorderingen zullen worden aangehouden.
4.39.
De zaak in reconventie zal, zoals overwogen, naar de rol worden verwezen, zodat eerst [persoon A] en daarna Julia zich kunnen uitlaten over wie als deskundige zou moet(en) worden benoemd en de aan deze deskundige(n) te formuleren opdracht. De rechtbank geeft partijen in overweging hierover in overleg te treden en zo mogelijk een, of indien gewenst meer, deskundige(n) voor te dragen waarover zij het eens kunnen worden. Vervolgens zal bij nader tussenvonnis een deskundige worden benoemd. In dat vonnis wordt na begroting door de deskundige van zijn kosten, het voorschot voor het deskundigenonderzoek vastgesteld, dat door [persoon A] als eisende partij betaald zal moeten worden. Na betaling van dat voorschot kan het deskundigenonderzoek worden uitgevoerd.
in conventie (voorts):
4.40.
Voor zover Julia veroordeling(en) van [bedrijf A] vordert, zullen deze vorderingen worden afgewezen, aangezien hierboven is beslist dat [bedrijf A] geen partij is bij de gesloten koop-/aannemingsovereenkomst.
4.41.
Julia vordert primair onder I mede betaling van een bedrag inclusief boete van 15% over het overeengekomen honorarium. Die vordering is gebaseerd op (toepasselijkheid van) (artikel 27 van) de algemene voorwaarden. De algemene voorwaarden zijn echter vernietigd en voor toewijzing van het gevorderde boetebedrag is dus geen plaats. Die vordering wordt afgewezen.
4.42.
Julia vordert subsidiair onder II betaling van de derde en vierde termijn ten bedrage van in totaal € 129.470,- (inclusief btw). Hiervoor is overwogen dat [persoon A] zich voor een deel opschorting kan beroepen, namelijk tot een bedrag van € 16.183,75. De vordering is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 113.286,25. Gelet op het belang van Julia bij daadwerkelijke betaling door [persoon A] van het bedrag zal deze veroordeling reeds thans worden toegewezen. De beslissing met betrekking tot het restant zal worden aangehouden totdat is beslist over de reconventionele vordering van [persoon A] tot schadevergoeding ter zake van de gestelde inferieure kwaliteit van de geleverde keukendeurtjes.
4.43.
Julia vordert onder III betaling door [persoon A] van de meerkosten van de opdracht voor door Julia geleverd meerwerk. De vordering is gebaseerd op (toepasselijkheid van) (artikel 4 lid 2 van) de algemene voorwaarden. Die voorwaarden zijn echter vernietigd en voor het overige is onvoldoende gebleken dat [persoon A] zich heeft verbonden tegen betaling meerwerk door Julia te laten verrichten. Deze vordering wordt afgewezen.
4.44.
De vordering onder IV wordt voor zover deze strekt tot betaling van contractuele rente afgewezen, aangezien deze vordering is gebaseerd op de algemene voorwaarden. De vordering tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in (het kennelijk primair gevorderde) artikel 6:119a BW zal worden toegewezen vanaf de dag dat [persoon A] met de betaling van de toegewezen geldsom in verzuim is. Dat is het geval vanaf veertien dagen nadat kan worden aangenomen dat 50% van het werk gereed was, hetgeen de rechtbank, zoals hiervoor heeft overwogen, vaststelt op 3 juli 2017. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente daarom vast op 18 juli 2018.
4.45.
Onder V vordert Julia veroordeling van [persoon A] tot betaling van de werkelijke incassokosten van Julia. Ook deze vordering is gebaseerd op de algemene voorwaarden en daarom niet toewijsbaar. De vordering tot betaling van de incassokosten van € 2.069,70 is wel toewijsbaar. Deze vordering zal, als gevorderd, worden verhoogd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling.
4.46.
De vordering tot betaling van de beslagkosten onder VI is toewijsbaar, aangezien de kosten betrekking hebben op ten laste van [persoon A] gelegde conservatoire beslagen en de vordering van Julia tegen [persoon A] (grotendeels) toewijsbaar is. In totaal is, onweersproken, daarvoor € 1.761,59 aan kosten gemaakt en deze kosten zullen derhalve worden toegewezen.
4.47.
Onder VII vordert Julia betaling van een vergoeding voor de schade die Julia geleden heeft vanwege gelegde conservatoire beslagen en vanwege de latere vestiging van een bankgarantie ten behoeve van [persoon A] c.s., te weten de rentekosten die ING Bank N.V. per kwartaal bij Julia in rekening brengt, begroot op € 2.150,67 en/of € 1.216,33 vanwege kosten bankgarantie. Onder IX vordert Julia om [persoon A] , kort gezegd, te gebieden de bankgarantie te laten beëindigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.48.
De rechtbank overweegt dat hiervoor voorshands aannemelijk is geoordeeld dat de vordering van [persoon A] op Julia ter zake van schadevergoeding ten hoogste € 16.183,75 zal bedragen (5% van de aanneemsom). Voor die vordering heeft [persoon A] zekerheid in de vorm van het opschortingsrecht tot dat bedrag dat aan hem is toegekend doordat de vordering van Julia tot dat bedrag nog niet wordt toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat [persoon A] op grond van het hiervoor vermelde voorshandse oordeel de bankgarantie dient te beëindigen, zoals door Julia gevorderd. De vordering onder IX zal daarom worden toegewezen.
4.49.
De vordering onder VII is door [persoon A] betwist omdat de grondslag en omvang van de aan het stellen van de bankgarantie verbonden kosten van ING niet zijn aangetoond. Julia heeft de kostenpost van € 1.216,33 genoegzaam onderbouwd met het overleggen van een factuur. De beslissing over de vordering ter zake van de gevorderde door ING Bank in rekening gebrachte kosten per kwartaal zal worden aangehouden.
4.50.
Julia heeft tevens onder VII gevorderd [persoon A] te veroordelen tot schadevergoeding nader op te maken bij staat (vanwege blokkade werkkapitaal) en € 614,61 (vanwege advocaatkosten juli 2019) en € 1.258,48 (vanwege advocaatkosten augustus 2019), schadevergoeding nader op te maken bij staat (vanwege gederfde winst uit arbeid) en/of € 140.299,- (vanwege gederfde winst uit handel) en/of € 399,30 incl. btw (onterechte onkostenvergoeding aan De Neef advocaten), althans een in goede justitie nader te bepalen vergoeding. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de gemaakte advocaatkosten reeds nu, behoudens de daarin meegenomen btw-component en met correctie van gerekende minuten, toewijzen tot een bedrag van afgerond € 1.500,-. Voor de andere schadeposten zal de zaak te zijner tijd worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
4.51.
Ook de vordering onder VIII tot betaling van de proceskosten reeds thans worden toegewezen, aangezien reeds thans vast staat dat [persoon A] in conventie als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. De kosten aan de kant van Julia in conventie worden begroot op:
- griffierechten € 3.320,00
- salaris advocaat €
7.080,00(4,5 puntenen × tarief € 1.770,-)
Totaal € 10.400,00
4.52.
De gevorderde nakosten worden onder “De beslissing” begroot. Daar staat ook hoe de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
4.53.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [persoon A] tot betaling aan Julia van € 113.286,25 (inclusief 21% btw), te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 18 juli 2018 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [persoon A] tot betaling aan Julia van de incassokosten van € 2.069,70, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [persoon A] tot betaling aan Julia van de beslagkosten ten bedrage van € 1.761,59;
5.4.
veroordeelt [persoon A] tot betaling aan Julia van schadevergoeding vanwege gelegde conservatoire beslagen ten laste van Julia ten bedrage van € 1.216,33 (vanwege kosten bankgarantie) en een bedrag van € 1.500,- (voor gemaakte advocaatkosten);
5.5.
gebiedt [persoon A] om volledige medewerking te verlenen aan de beëindiging van de bankgarantie ten laste van Julia bij de ING Bank N. V., binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- voor iedere dag dat [persoon A] c.s. hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 15.000,-;
5.6.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van Julia begroot op € 10.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [persoon A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, als [persoon A] niet binnen 14 dagen na betekening aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die betekening tot de dag van betaling, en € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.8.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst de vorderingen van Julia tegen [bedrijf A] af;
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.11.
heft op de door Julia ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen;
5.12.
wijst af de vordering tot opheffing van de door Julia ten laste van [persoon A] gelegde beslagen;
5.13.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 oktober 2021 voor het nemen van een akte door [persoon A] als bedoeld in rechtsoverweging 4.39, waarna Julia op de rol van vier weken daarna en antwoordakte kan nemen;
5.14.
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is ondertekend door de rolrechter en op 25 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar.