In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2021 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders van een minderjarige, geboren in 2019. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 4 oktober 2019 onder toezicht staat en uit huis is geplaatst, en dat zij sinds haar derde levensmaand in een pleeggezin verblijft. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn, wat heeft geleid tot de beslissing om het gezag te beëindigen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van de minderjarige en de rol van de ouders. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader heeft niet aangeboren hersenletsel, wat hun opvoedingscapaciteiten beïnvloedt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de GI als voogd aan te stellen, zodat de belangen van de minderjarige gewaarborgd blijven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.