ECLI:NL:RBROT:2021:8478

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/619779 / JE RK 21-1538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2021 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders van een minderjarige, geboren in 2019. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 4 oktober 2019 onder toezicht staat en uit huis is geplaatst, en dat zij sinds haar derde levensmaand in een pleeggezin verblijft. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn, wat heeft geleid tot de beslissing om het gezag te beëindigen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van de minderjarige en de rol van de ouders. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader heeft niet aangeboren hersenletsel, wat hun opvoedingscapaciteiten beïnvloedt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de GI als voogd aan te stellen, zodat de belangen van de minderjarige gewaarborgd blijven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens : C/10/619779 / JE RK 21-1538
datum uitspraak: 6 augustus 2021

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te [woonplaats] ,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 7 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 7 juni 2021.
Op 20 juli 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de pleegouders,
- een tweetal vertegenwoordigster van de Raad, mevrouw [naam vertegenwoordigster 1] en mevrouw [naam vertegenwoordigster 2] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, mevrouw [naam vertegenwoordigster 3] .
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam pleegzorgbegeleider] , werkzaam als pleegzorgbegeleider bij William Schrikker Gezinsvormen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 oktober 2019 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] uitgesproken. Sinds 4 oktober 2019 is [voornaam minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sinds 29 april 2019 verblijft [voornaam minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 4 juni 2021 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige] te benoemen.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. [voornaam minderjarige] staat sinds 4 oktober 2019 onder toezicht van de GI. Zij verblijft sinds zij drie maanden oud was binnen het huidige perspectief biedende pleeggezin. Er wordt niet meer gewerkt aan een terugplaatsing. Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is daarom niet passend. De aanvaardbare termijn, waarbinnen ouders in staat zouden moeten zijn om de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] op zich te nemen, is voor [voornaam minderjarige] gezien haar zeer jonge leeftijd reeds verstreken. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] duidelijkheid krijgt over waar zij verder zal opgroeien. De vader heeft bij de Raad aangegeven graag nog een kans te willen om te laten zien dat hij in staat is de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] in de toekomst op zich te nemen, maar het belang van [voornaam minderjarige] verzet zich daartegen. [voornaam minderjarige] is zich aan het ontwikkelen en is gehecht aan de pleegouders. [voornaam minderjarige] heeft op regelmatige basis contact met haar moeder. Zij heeft op dit moment geen contact met de vader. De Raad acht het van belang dat het contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder in stand blijft en dat er ook gekeken wordt naar de mogelijkheden om het contact met de vader vorm te geven. Het contact tussen de vader en de pleegouders is verstoord en de samenwerking met de moeder is ook kwetsbaar. De Raad vindt het daarom belangrijk dat de GI met de voogdij wordt belast.

Het standpunt van de GI

De GI staat achter het verzoek van de Raad. Er heeft een uitgebreid perspectiefonderzoek plaatsgevonden. Er zijn twintig observatiemomenten geweest. Tijdens de observatiemomenten is gebleken dat de vader onvoldoende kan aansluiten bij [voornaam minderjarige] . De vader beschikt over onvoldoende pedagogische vaardigheden, met name op sociaal emotioneel gebied. Hij herkent de behoeften van [voornaam minderjarige] niet en hij vindt het moeilijk om zich afwachtend op te stellen. Het lukt de vader tijdens de bezoeken niet om [voornaam minderjarige] de ruimte te bieden om aan zijn aanwezigheid te wennen terwijl zij dit nodig heeft om zich veilig te voelen. Daarbij vindt de vader het moeilijk om de adviezen van de hulpverlening op te volgen. Deze lijken niet te beklijven. Binnen het perspectiefonderzoek zijn de contactmomenten tussen de vader en [voornaam minderjarige] tijdelijk uitgebreid in frequentie en duur. Dit heeft een negatief effect gehad op het welbevinden van [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] vertoonde trauma-gerelateerd gedrag. De bezoeken tussen [voornaam minderjarige] en de vader zijn stop gezet omdat de bezoeken spanningen veroorzaakten bij [voornaam minderjarige] .

Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder accepteert de plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de pleegouders. Zij is doordrongen van het feit dat het voor [voornaam minderjarige] beter is als [voornaam minderjarige] verder opgroeit bij pleegouders. De moeder ziet dat [voornaam minderjarige] het goed heeft bij de pleegouders. Zij geniet van de bezoekmomenten.
Volgens de pleegouders gaat het goed met [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] woont al een lange tijd bij hen. In het begin was [voornaam minderjarige] angstig. [voornaam minderjarige] is nu gehecht aan de pleegouders en kan haar blijdschap of verdriet aan hen tonen. De bezoekmomenten met de vader waren moeilijk voor [voornaam minderjarige] . Zij sliep dan slecht, was erg alert en had voortdurend de nabijheid van de pleegouders nodig. De pleegouders zijn van mening dat de vader onvoldoende leerbaar is. Zij merkten tijdens de bezoeken dat de vader zich moeilijk liet instrueren door pleegzorg en hij zijn gedrag moeilijk kon afstemmen op [voornaam minderjarige] . De vader overlaadde [voornaam minderjarige] met zijn aanwezigheid en drong zich op in het contact.

Het standpunt van mevrouw [naam pleegzorgbegeleider]

Mevrouw [naam pleegzorgbegeleider] geeft desgevraagd aan dat er al bijna een jaar geen contact meer is tussen de vader en [voornaam minderjarige] . Het streven van de GI is dat er contact mogelijk moet zijn. Het contact met de vader heeft bij [voornaam minderjarige] tot trauma-gerelateerde klachten geleid. De vader legt zich niet neer bij de besluiten die genomen zijn. Het is van belang dat de vader de plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de pleegouders accepteert.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag waar hij verder zal opgroeien. Het is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een redelijke termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige] de eerste drie maanden van haar leven is opgegroeid in een opvoedingsomgeving die onvoldoende tot niet aansloot bij haar ontwikkelings- en opvoedbehoeften en haar onvoldoende veiligheid heeft geboden. Er is sprake van een zorgelijke hechtingsontwikkeling en trauma bij [voornaam minderjarige] als gevolg van de (emotionele) onveiligheid en onduidelijkheid die zij bij moeder thuis heeft gekend. Dit uit zich in alert en eenkennig gedrag. [voornaam minderjarige] woont zo goed als haar hele leven binnen het pleeggezin en beschouwt pleegouders als haar primaire opvoeders. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] gevoelens van veiligheid verder kan gaan ontwikkelen en kan gaan uitdiepen zodat zij toe kan gaan komen aan het aangaan, ontwikkelen, onderhouden van gehechtheidsrelaties.
De moeder heeft een verstandelijke beperking. Zij ervaart moeilijkheden in het waarnemen, interpreteren van emoties en gevoelens alsmede het vertalen van emoties en gevoelens. Dit maakt dat de moeder niet weet hoe zij richting [voornaam minderjarige] moet handelen. Daarnaast kan moeder snel overprikkeld raken. Het siert de moeder dat zij inziet dat het voor [voornaam minderjarige] beter is wanneer zij door pleegouders zal worden opgevoed en dat de moeder haar ouderrol op afstand zal gaan invullen. In die hoedanigheid kan zij een belangrijke rol in het leven van [voornaam minderjarige] blijven vervullen, zij blijft immers altijd [voornaam minderjarige] ’s moeder.
Bij de vader is sprake van niet aangeboren hersenletsel, als gevolg van een ernstig auto-ongeluk. De vader woont begeleid bij Cordaan. Hoewel de vader van goede wil is en hij zijn best doet is gebleken dat het vader tijdens de bezoeken niet lukt om op adequate en passende wijze bij [voornaam minderjarige] aan te sluiten. Dit maakt dat vader [voornaam minderjarige] tijdens bezoeken kan overvragen en overvallen met zijn handelingen en gedragingen, waardoor de contacten voor [voornaam minderjarige] niet prettig verlopen. In het contact met de vader vertoont zij gedrag dat angst gerelateerd lijkt te zijn. Na bezoeken met de vader heeft [voornaam minderjarige] tijd nodig om de bezoeken te kunnen verwerken en om tot rust te komen. Er is al geruime tijd geen sprake meer van contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader. De vader heeft niet laten zien dat hij stappen kan maken in het verbeteren van zijn pedagogische vaardigheden, terwijl hiertoe vele handreikingen zijn gedaan. In die zin is zijn leerbaarheid beperkt.
De vader wil een kans krijgen om met hulp van Cordaan zelf voor [voornaam minderjarige] te zorgen en te laten zien dat hij de opvoeding en verzorging aan kan. De inschatting is echter dat [voornaam minderjarige] bij de vader geen goede opvoedsituatie geboden kan worden. Tijdens de bezoeken is immers gebleken dat het de vader onder meer onvoldoende lukt om sensitief en responsief op [voornaam minderjarige] te reageren, hetgeen noodzakelijk is om [voornaam minderjarige] veilig aan haar vader te kunnen hechten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] te dragen binnen een voor haar aanvaardbaar te achten termijn. Het is belangrijk dat de vader zijn rol als ouder op afstand kan accepteren. Hij blijft immers de vader van [voornaam minderjarige] en het wordt in haar belang geacht dat de vader een rol in haar leven zal blijven spelen. Er zal gekeken moeten worden hoe het contact met de vader kan worden hersteld (met inachtneming van de mogelijkheden van [voornaam minderjarige] ).
[voornaam minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat naast basale zorg en fysieke veiligheid een voorspelbare en gestructureerde opvoedingsomgeving nodig heeft. Zo kan zij toekomen aan het maken van verdere stappen in haar algehele ontwikkeling, het verwerken van ingrijpende levensgebeurtenissen en kan zij belangrijke relaties verder uitdiepen. Verder heeft [voornaam minderjarige] opvoeders nodig die haar stimuleren en tijdig eventuele benodigde hulpverlening en/of behandeling inzetten. De ouders worden daartoe onvoldoende in staat geacht. [voornaam minderjarige] is gehecht aan pleegouders en maakt een positieve ontwikkeling door in het pleegezin.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De voogdij over [voornaam minderjarige] kan op dit moment het beste belegd worden bij de GI, een onafhankelijke instantie die de belangen van [voornaam minderjarige] het beste kan waarborgen.
De rechtbank zal de GI, die zich hiertoe bereid heeft verklaard, met de voogdij over [voornaam minderjarige] belasten.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolgers in dat bewind, er vanuit gaande dat de ouders gezamenlijk het gezag en bewind voerden over het vermogen van [voornaam minderjarige] .

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] en [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [voornaam minderjarige] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam;
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] ;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.