In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een slachthuis (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft een boete van € 7.500,- die aan eiseres was opgelegd wegens een vermeende overtreding van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot de hygiëne van de bedrijfsruimte voor levensmiddelen. Verweerder stelde dat de zogenaamde 'freezer spacers', die gebruikt worden in het invriesproces, niet schoon waren en dat dit een overtreding van de hygiënevoorschriften van de Verordening 852/2004 inhield.
Eiseres betwistte de overtreding en voerde aan dat de spacers geen onderdeel uitmaken van de bedrijfsruimte en dat er geen gevaar voor de volksgezondheid was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de spacers niet schoon waren, verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat eiseres de hygiënevoorschriften had overtreden. De rechtbank stelde vast dat de spacers als losse artikelen niet onder de definitie van bedrijfsruimte vallen en dat de overtreding niet was aangetoond. Hierdoor werd de boete onterecht opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de boete verviel. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.030,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.