ECLI:NL:RBROT:2021:8579

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/1112
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan slachthuis wegens vervuilde freezer spacers en de juridische beoordeling van de overtreding van hygiënevoorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een slachthuis (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft een boete van € 7.500,- die aan eiseres was opgelegd wegens een vermeende overtreding van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot de hygiëne van de bedrijfsruimte voor levensmiddelen. Verweerder stelde dat de zogenaamde 'freezer spacers', die gebruikt worden in het invriesproces, niet schoon waren en dat dit een overtreding van de hygiënevoorschriften van de Verordening 852/2004 inhield.

Eiseres betwistte de overtreding en voerde aan dat de spacers geen onderdeel uitmaken van de bedrijfsruimte en dat er geen gevaar voor de volksgezondheid was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de spacers niet schoon waren, verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat eiseres de hygiënevoorschriften had overtreden. De rechtbank stelde vast dat de spacers als losse artikelen niet onder de definitie van bedrijfsruimte vallen en dat de overtreding niet was aangetoond. Hierdoor werd de boete onterecht opgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de boete verviel. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.030,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 7.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 18 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Ook heeft verweerder aan eiseres een dwangsom toegekend van € 1.442,-.
Eiseres heeft (voor het boetedeel) tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Met voorafgaande kennisgeving is namens eiseres niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “De bedrijfsruimte voor levensmiddelen was niet schoon.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en met Bijlage II, Hoofdstuk I, punt 1, van de Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004). Verweerder heeft de boete verhoogd omdat sprake is van recidive.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 9 oktober 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende

Datum en tijdstip van de bevinding: 3 oktober 2018 omstreeks 09:30 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [naam] , functie: directeur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de delenhal. Ik liep hier een ronde in het kader van regulier toezicht.
Ik zag daar dat in de delenhal een pallet geplaatst was met daarop een stapel 'freezer spacers' ook wel eierdoppen genoemd. Deze spacers zijn plastic matten die ruimte creëren tussen de in te vriezen dozen en fungeren als hulpmiddel bij het invriezen van deze producten. Door de constructie van de freezer spacers kan koel- en vrieslucht goed tussen het vriesgoed circuleren, wanneer deze gestapeld zijn (zie foto 1).
Ik zag dat de stapel gereedliggende spacers onvoldoende schoongemaakt waren. Ik zag namelijk dat de randen van de spacers bruin tot bruinrood verkleurd waren. Hierop heb ik meerdere spacers op de stapel bekeken door op 4 verschillende hoogtes de stapel op te tillen en de spacers te bekijken. Ik zag dat de spacers niet alleen aan de randen vies waren maar dat ook het midden van de spacers vies was met rood tot bruinrood vocht (zie foto 2).
Naast de stapel spacers was een andere pallet geplaatst waar men bezig was om dozen te stapelen met daartussen deze spacers. In deze dozen bevonden zich producten bestemd voor humane consumptie, dit herkende ik aan het EG merk op de dozen. Ook hier was zichtbaar dat men onvoldoende gereinigde spacers gebruikte voor het stapelen van de dozen (zie foto 1)
Ik zag dat de bedrijfsruimte voor levensmiddelen niet schoon was. Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder punt 1 van Verordening (EG) nr. 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder c van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
[…]
Ik bracht de heer [naam] , als directeur van [eiseres].[eiseres] van mijn bevindingen op de hoogte en zegde terzake een rapport van
bevindingen aan.[…]
Hierop verklaarde hij mij zoveel mogelijk weergegeven in zijn eigen woorden, het volgende:
"Er bestaan instructies voor de betrokken werknemers over hoe om te gaan met de eierdoppen. Ik ga uitzoeken waar dit mis is gegaan
."”
3. Eiseres voert aan dat geen sprake is van overtreding van artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, Hoofdstuk I, punt 1, van Verordening 852/2004. Het voorschrift van punt 1 ziet op de fysieke bedrijfsruimte en de spacers (losse plastic matten) maken daar geen onderdeel van uit. Voorts voert eiseres aan dat van haar niet kan worden verlangd dat zij in een volledig steriele omgeving werkt. Bovendien blijkt niet dat zich een gevaar heeft voorgedaan. Voor de vaststelling van de overtreding is tenminste nodig dat aanwijsbaar sprake is van overschrijding van kritische waarden (CCP); de enkele vaststelling dat de spacers vies waren is onvoldoende. Eiseres verwijst daarbij naar haar HACCP-gevareninventarisatie en de daarop gebaseerde werkvoorschriften. De spacers worden uitsluitend gebruikt als scheidingsmateriaal tussen de dozen waarin het eindproduct vacuüm verpakt in plastic is opgeslagen. De risico’s of gevolgen voor de volksgezondheid zijn dus gering of ontbreken. Daarbij is ook nog relevant dat de dozen worden diepgevroren en in de diepvries geen voorplanting van bacteriën kan plaatsvinden. Daarnaast voert eiseres aan dat geen sprake is van recidive. Eiseres heeft om bedrijfseconomische redenen tegen de eerdere boete (boetezaak 201603393) geen rechtsmiddelen ingesteld maar de formele rechtskracht betekent niet dat eiseres in dit beroep niet kan betogen dat de boete destijds onterecht is opgelegd. Het feitencomplex in die oude boetezaak wordt immers nu gebruikt om de recidivebepaling toe te passen en de boete in die oude boetezaak was onterecht opgelegd, aldus eiseres.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van bevindingen voldoende duidelijk omschreven welke constateringen de toezichthouder heeft gedaan: de toezichthouder zag in de delenhal een pallet met daarop een stapel 'freezer spacers' die onvoldoende waren schoongemaakt en een pallet waarop dozen met producten voor humane consumptie werden gestapeld met daartussen spacers die ook onvoldoende gereinigd waren. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Eiseres heeft die constateringen ook niet betwist.
3.2.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee het voorschrift van Bijlage II, Hoofdstuk I, punt 1, van Verordening 852/2004 overtreden. Daarin staat: “Bedrijfsruimten voor levensmiddelen moeten schoon zijn en goed worden onderhouden.” Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de spacers weliswaar roerende zaken zijn maar dat ze behoren tot de koelcel en dat ze daar ook blijven. De spacers zijn namelijk een hulpmiddel bij het invriezen van producten, ze dienen ter verbetering van de luchtcirculatie.
3.3.
De rechtbank volgt verweerder niet in deze redenering. Dat de spacers tot doel hebben het koelen van het vlees te vergemakkelijken betekent nog niet dat deze losse artikelen tot de koelcel moeten worden gerekend en daarmee tot de bedrijfsruimte. Daartoe is van belang dat niet is gebleken dat die spacers zich altijd in de koelcel bevinden en de koelruimte nooit verlaten, zoals door verweerder ter zitting is gesteld. Uit het rapport van bevindingen blijkt namelijk dat de toezichthouder de vuile spacers niet aantrof in de koelcel maar in de delenhal waar ze werden gebruikt bij het stapelen van dozen. Deze (verpakkings)artikelen worden dus kennelijk van de ene naar de andere ruimte verplaatst. Daarnaast is onduidelijk of de spacers na het invriezen in de koelcel achterblijven of meegaan met de getransporteerde dozen. Voorts maakt het vermeende overtreden voorschrift onderdeel uit van Hoofdstuk I van Bijlage II van Verordening 852/2004, dat met name lijkt te zien op de constructie en de inrichting van het gebouw en daartoe behorende onderdelen. Daartoe behoren niet de spacers, dat zijn immers losse artikelen die worden gebruikt bij het verpakken en/of het invriezen en die tussen verschillende ruimtes worden verplaatst (in elk geval tussen de delenhal en de koelcel). Hoofdstuk I van bijlage II van de verordening is in die zin duidelijk onderscheiden van Hoofdstuk V dat ziet op artikelen en uitrustingsstukken (die met voedsel in aanraking komen) en Hoofdstuk X dat ziet op “onmiddellijke verpakking en verpakking”. De rechtbank zou de spacers, gelet op de definitie van verpakking en onmiddellijke verpakking in artikel 2 van Verordening 852/2004 eerder scharen onder dat Hoofdstuk X.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat weliswaar voldoende vaststaat dat de spacers in de delenhal niet schoon waren, maar dat verweerder ten onrechte daaruit heeft geconcludeerd dat eiseres Bijlage II, Hoofdstuk I, punt 1, van Verordening 852/2004 heeft overtreden.
4. Verweerder heeft dus ten onrechte de gestelde overtreding vastgesteld en was niet bevoegd om eiseres daarvoor de boete op te leggen. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.030,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, beide met een waarde per punt van € 748,-; alles met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.030,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr.
A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
2 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.