ECLI:NL:RBROT:2021:8587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
C/10/606197 / HA ZA 20-1005
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van bedragen door opdrachtgever aan opdrachtnemer na overlijden

In deze zaak vorderde de opdrachtgever, Merrem Group B.V., terugbetaling van door haar betaalde bedragen aan de overleden opdrachtnemer, [naam 1], op basis van zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking, regres en/of geldlening. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van zaakwaarneming, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, omdat alle betalingen door de opdrachtgever zijn gedaan op verzoek van de overleden opdrachtnemer. De rechtbank stelde vast dat de betalingen niet voorzien waren van enige omschrijving en dat het verweer van de gedaagden, dat de betalingen loon betroffen, onvoldoende gemotiveerd was betwist. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijsopdracht nodig was, omdat zelfs bij slagen van de bewijslevering de vorderingen niet konden worden toegewezen. Er was namelijk geen afspraak tot betaling met de gedaagden gemaakt of enige overgang van verplichtingen van de overleden opdrachtnemer naar de gedaagden. In reconventie vorderde [naam eiseres] een schadevergoeding van Merrem Group, omdat er onrechtmatig beslag was gelegd. De rechtbank oordeelde dat het beslag onnodig was gelegd en kende de schadevergoeding toe. De rechtbank wees de vorderingen van Merrem c.s. af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/606197 / HA ZA 20-1005
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERREM GROUP B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERREM & LA PORTE B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
eiseres in conventie,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZALSTATE VASTGOED B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
eiseres in conventie,
advocaat mr. B.M.M. Hepkema te Maastricht,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rijswijk Z-H.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Merrem c.s., of elk afzonderlijk respectievelijk Merrem Group, La Porte en Zalstate genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden], of elk afzonderlijk respectievelijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie, met producties;
  • de brief van 14 januari 2021 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte inhoudende overlegging producties van Merrem c.s.;
  • de spreekaantekeningen van Merrem c.s.;
  • de spreeknotities van [gedaagden];
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde 1] is de weduwe van wijlen [naam 1] (verder “[naam 1]”, overleden op 4 april 2020) en enig aandeelhouder en statutair bestuurder van [naam gedaagde 2].
2.2.
[naam 2] is de (middellijk) bestuurder van Merrem c.s.
2.3.
[naam 1] is, ten minste, sinds augustus 2009 tot aan zijn overlijden op grond van een overeenkomst van opdracht werkzaam geweest als huisaccountant van Merrem c.s.. De overeenkomst van opdracht is niet schriftelijk vastgelegd.
2.4.
[naam 1] heeft de door hem ten behoeve van Merrem c.s. verrichte werkzaamheden niet op regelmatige basis en volledig aan Merrem c.s. gefactureerd.
2.5.
In de periode van 2015 tot mei 2020 zijn de navolgende betalingen gedaan:
Door Merrem Group op de en/of-rekening van [naam 1] en [naam gedaagde 1]:
- tussen 14 maart 2016 en 31 maart 2020 € 430.738,82;
Door Merrem Group aan leveranciers/aannemers van [naam 1] en [naam gedaagde 1]
- tussen 9 juli 2019 en 13 maart 2020 € 214.554,44;
Door Merrem Group aan [naam gedaagde 2]:
- tussen 12 april 2018 en 26 oktober 2018 € 725.000,00;
Door Zalstate op de bankrekening van [naam gedaagde 1]:
- tussen 30 september 2016 en 24 mei 2019 € 248.393,65;
Door Zalstate aan een crediteur van [naam 1] en [naam gedaagde 1]:
- op 21 april 2020 € 65.000,00;
Door La Porte op de en/of-rekening van [naam 1] en [naam gedaagde 1]:
- op 20 maart 2020 € 15.000,00;
Door La Porte op de bankrekening van [naam gedaagde 1]:
- tussen 16 februari 2020 en 11 april 2020 € 22.000,00;
Door La Porte aan [naam gedaagde 2]:
  • op 15 april 2015 € 225.000,00;
  • op 6 juni 2018 € 70.000,00;
Voornoemde betalingen zijn geen van alle voorzien van een omschrijving of betalingskenmerk.
2.6.
In een aangetekende brief van 13 juli 2016 aan de directeur der directe belasting heeft [naam 1], voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Zoals eerder aan de belastingdienst aangegeven heeft de bij [naam gedaagde 2] ontvangen € 225.000 niets van doen met inkomen maar betreft dit een geldlening. (…) Ook de geldgever heeft verklaard aan de fiscus dat hier sprake is van een geldlening.”
2.7.
Op 21 juli 2020 heeft Merrem Group conservatoir beslag doen leggen op de aan [naam gedaagde 1] in eigendom behorende woning. Op 2 december 2020 is het beslag opgeheven in verband met de totstandkoming van een depotovereenkomst.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Merrem c.s. vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde 1] te veroordelen om:
aan Zalstate te betalen € 65.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 april 2020, althans de dag van dagvaarding;
aan Merrem Group te betalen € 893.686,91, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 juli 2020, althans de dag van dagvaarding, alsmede met de kosten van het beslag;
aan La Porte te betalen € 22.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 april 2020, althans de dag van dagvaarding
[naam gedaagde 2] te veroordelen om:
aan Merrem Group te betalen € 725.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 juli 2020, althans de dag van dagvaarding;
aan La Porte te betalen € 295.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 juli 2020, althans de dag van dagvaarding;
Gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede de nakosten.
3.2.
Merrem c.s. voeren daartoe aan dat met [naam 1] in 2014 of 2015 de afspraak is gemaakt dat aan hem, voor zijn werkzaamheden voor Merrem c.s., per jaar een bedrag van € 120.000,00 zou worden betaald. In 2015 heeft [naam 1] [naam 2] benaderd en verteld dat hij samen met [naam gedaagde 1] een woning wilde bouwen. [naam 1] heeft [naam 2] een verzoek gedaan om voorfinancieringen te doen. Na oplevering van de woning zou bij een bankinstelling een financieringsaanvraag worden gedaan en na de verstrekking daarvan zouden de gelden worden terugbetaald. [naam 2] heeft ermee ingestemd om bedragen in leen te verstrekken. De in deze procedure gevorderde bedragen zijn vervolgens, boven het overeengekomen loon van € 120.000,00 per jaar, door Merrem c.s. betaald. Dit meerdere dient aan Merrem c.s. te worden terugbetaald.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Merrem c.s. in de proceskosten. [gedaagden] betwisten niet dat de gevorderde bedragen zijn betaald. Dit waren echter geen geldleningen, maar loon voor de werkzaamheden van [naam 1]. [naam 1] heeft namelijk sinds 2010, of mogelijk nog eerder, de facto fulltime voor Merrem c.s. gewerkt als accountant tegen een gebruikelijk uurtarief van € 225,00. [naam 1] en Merrem c.s. hebben om hen moverende redenen afgesproken dat de door Merrem c.s. aan [naam 1] verschuldigde gelden opgespaard zouden worden door Merrem c.s. Toen [naam 1] in 2015 met [naam gedaagde 1] trouwde en een woning kocht heeft hij het loon van de jaren daarvoor op afroep laten uitbetalen. [naam 1] wenste liever geen bankrekeningen, goederen zoals een woning of aandelen op zijn naam. Om die reden wenste [naam 1] ook dat het merendeel van de door Merrem c.s. aan hem verschuldigde honorarium zou worden betaald aan [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en de door hem, [naam 1], aangewezen leveranciers zoals aannemers. De door Merrem c.s. verschuldigde honoraria werden op afroep afwisselend verstrekt door vennootschappen die behoren tot de Merrem Group, aldus [gedaagden].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[naam eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Merrem Group tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
[naam eiseres] voert daartoe aan dat het ten laste van haar onrechtmatig beslag is gelegd aangezien Merrem Group geen vordering op haar heeft. Hierdoor lijdt [naam eiseres] schade die bestaat uit de kosten van het depot, alsmede de derving van het rendement van het in depot gestelde bedrag.
3.7.
Merrem Group voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten. Merrem Group betwist dat de gestelde schade voortvloeit uit het beslag. Het beslag is immers opgeheven en vervangen door de depot-overeenkomst waaraan [naam eiseres] vrijwillig heeft meegewerkt.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Merrem c.s. hebben ten aanzien van de onder 2.5 genoemde bedragen meerdere rechtsgronden aangevoerd waarop deze moeten worden terugbetaald, te weten regres (artikel 6:150 jo 6:30 BW), zaakwaarneming (artikel 6:198 BW), onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW), ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) en geldlening (artikel 7:129 BW); een en ander in wisselende volgordes van primair, subsidiair tot en met uiterst subsidiair.
4.2.
[gedaagden] hebben het verweer gevoerd dat alle betalingen loonbetalingen op grond van de door [naam 1] voor Merrem c.s. verrichte werkzaamheden waren.
Onverschuldigde betaling, zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking
4.3.
Merrem c.s. hebben bij dagvaarding in randnummer 1.1.7 het volgende gesteld:
“In de periode vanaf 15 april 2015 verstrekte -in niet juridisch opzicht- [naam 2] talloze gelden aan [naam gedaagde 2], [naam 1] en [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 1] en aan crediteuren die vorderingen hadden op [naam gedaagde 1] (en ([naam 1]). De gelden werden
op afroep[onderstreping, rechtbank] afwisselend door [naam 2] verstrekt via diverse aan hem toebehorende en gecontroleerde vennootschappen, te weten Merrem Group B.V., Merrem & La Porte B.V. én Zalstate B.V.”
4.4.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat alle door Merrem c.s. gedane betalingen, loonbetalingen op grond van de door [naam 1] voor Merrem c.s. verrichte werkzaamheden waren. In randnummer 2.4.3 stelllen [gedaagden]:
“[naam 1] en Merrem c.s. hebben om hen moverende redenen afgesproken dat de door Merrem c.s. aan [naam 1] verschuldigde gelden opgespaard zouden worden door Merrem c.s .. [naam 1] wenste liever geen bankrekeningen, goederen zoals een woning of aandelen op zijn naam. Om die reden wenste [naam 1] ook dat het merendeel van de door Merrem c.s. aan hem verschuldigde honorarium zou worden betaald aan [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2]
en de door hem, [naam 1], aangewezen[onderstreping, rechtbank] leveranciers zoals aannemers. De door Merrem c.s. verschuldigde honoraria werden
op afroep[onderstreping, rechtbank] afwisselend verstrekt door vennootschappen die behoren tot de Merrem Group.”
4.5.
Hoewel partijen twisten over wélke rechtsgrond(en) aan de betalingen ten grondslag heeft/hebben gelegen, is blijkens het voorgaande tussen hen niet in geschil dat aan elke betaling een concreet verzoek (afroep) vooraf ging, waarin werd bewilligd (er werd immers steeds betaald).
4.6.
Daarmee staat in deze procedure vast dat, met andere woorden, elke betaling werd voorafgegaan door (een) daartoe strekkende overeenkomst(en). En dus dat de betalingen niet zonder rechtsgrond zijn gedaan. Dat partijen het oneens zijn over de aard of kwalificatie van die overeenkomst(en) doet aan het bestaan van die overeenkomst(en) niet af.
4.7.
Gezien het voorgaande zullen de vorderingen, voor zover deze zijn gegrond op zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking, worden afgewezen. Van zaakwaarneming is een van de kenmerken immers juist dat de waarneming geschiedt zonder dat daartoe een afspraak tussen belanghebbende en zaakwaarnemer is gemaakt. Van onverschuldigde betaling kan slechts sprake zijn indien zonder rechtsgrond is betaald. En voor zover in dit geval sprake zou zijn van verrijking bij de één en verarming bij de ander, is deze, nu voor de betalingen een rechtsgrond bestond, niet ongerechtvaardigd.
Geldlening en regres
4.8.
Ten aanzien van de gedane betalingen ontbreekt elke schriftelijke vastlegging (in bijvoorbeeld een overeenkomst of een betalingsomschrijving) van de concrete grondslag daarvoor.
4.9.
Alleen over het door La Porte op 15 april 2015 aan [naam gedaagde 2] betaalde bedrag van € 225.000,00 heeft [naam 1] zelf, in zijn brief aan de belastingdienst (zie 2.6), uitdrukkelijk verklaard dat dit een geldlening was. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] in dat licht, met betrekking tot deze betaling, onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat het betaalde bedrag een geldlening betrof.
4.10.
Ten aanzien van alle overige betalingen hebben [gedaagden], de nog resterende gestelde grondslagen (regres en geldlening) voldoende gemotiveerd betwist. [gedaagden] hebben daarbij gewezen op de duur en de omvang van de door [naam 1] verrichte werkzaamheden en het te rekenen uurtarief en aangevoerd dat [naam 1] zich in de jaren voor 2015 niet of nauwelijks had laten uitbetalen.
4.11.
Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagden], rust de bewijslast dat sprake is van een geldlening of een regresvordering, op Merrem c.s.. De rechtbank komt echter op de hierna uiteen te zetten gronden, niet aan bewijslevering toe. Ook de vordering van La Porte op [naam gedaagde 2] ligt, op dezelfde gronden, niet voor toewijzing gereed. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
4.12.
Tussen partijen is, zoals hiervoor al vastgesteld, niet in geschil dat de betalingen steeds op aanwijzing/afroep zijn betaald. Door Merrem c.s. is niet weersproken dat het afroepen steeds door [naam 1] gebeurde. Daarmee staat in deze procedure vast dat de concrete betalingsafspraak dus steeds tussen [naam 1] en [naam 2] (namens Merrem c.s.) is gemaakt.
4.13.
Indien Merrem c.s. zouden slagen in het hen op te dragen bewijs, is de vervolgvraag op grond waarvan Merrem c.s., jegens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] aanspraak kunnen maken op (terug)betaling, aangezien de afspraken steeds met [naam 1] zijn gemaakt.
4.14.
In dat verband is van belang dat niet gesteld of gebleken is, dat een of meer van de gemaakte afspraken tot betaling van de in deze procedure gevorderde bedragen, met [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] rechtstreeks, naast [naam 1], is/zijn gemaakt. Integendeel; in randnummer 5.3 van de dagvaarding weerspreken Merrem c.s. het verweer van [gedaagden] dat er geen enkele relatie bestaat tussen [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] enerzijds en Merrem c.s. anderzijds, enkel door te stellen dat “
ipso facto” een “
(rechts)-relatie” tussen [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] enerzijds en Merrem c.s. anderzijds is ontstaan, louter als gevolg van de ontvangst van de betalingen. Dit standpunt impliceert dat ter zake geen overeenkomsten direct tussen Merrem c.s. enerzijds en [naam gedaagde 2] en/of [naam gedaagde 1] anderzijds zijn gesloten.
4.15.
Ten aanzien van de hiervoor besproken betaling door La Porte heeft [naam 1] niet meer geschreven dan dat deze bij [naam gedaagde 2] was “
binnengekomen”. Dit is onvoldoende voor de vaststelling dat dan ook met [naam gedaagde 2] gecontracteerd is. Dit geldt temeer nu, zoals in dit geval, veelvuldig aan anderen is betaald, dan aan degene met wie de afspraken werden gemaakt. Die anderen hebben [naam 1] weliswaar vertegenwoordigd door namens hem te ontvangen, maar zijn daarmee nog geen partij bij de rechtsverhouding tussen [naam 1] en Merrem c.s. geworden.
4.16.
Waar geen overeenkomst tussen Merrem c.s. en [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] rechtstreeks bestaat, terwijl vast staat dat aan de betalingen afspraken met [naam 1] ten grondslag liggen, doet zich de vraag voor op grond waarvan de verplichtingen van [naam 1] uit hoofde van die afspraken op [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] zouden zijn overgegaan.
4.17.
Het meest voor de hand liggende in dat verband zou, gezien het overlijden van [naam 1], zijn, door vererving. Dat [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] (de) erfgena(a)m(en) van [naam 1] is/zijn, en/of dat zij (in voorkomend geval) de nalatenschap (al dan niet beneficiair) hebben aanvaard, is door Merrem c.s. evenwel ook niet gesteld. En ook anderszins is dat niet gebleken.
4.18.
Andere feiten of omstandigheden waardoor de verplichtingen op gedaagden zouden zijn overgegaan, zijn evenmin gesteld of gebleken.
4.19.
Ten aanzien van de overgang van mogelijke op [naam 1] rustende verplichtingen op [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] hebben Merrem c.s. daarom, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan hun stelplicht voldaan.
4.20.
In dat licht zou de rechtbank zelfs bij het slagen van een aan Merrem c.s. te geven bewijsopdracht niet tot toewijzing van het gevorderde kunnen komen, zodat de rechtbank de vorderingen, zonder aan bewijslevering toe te komen, zal afwijzen.
4.21.
Merrem c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 1.639,00
- salaris advocaat
7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 9.637,00
in reconventie
4.22.
Gezien het oordeel in conventie is het door Merrem Group gelegde beslag onnodig gelegd.
4.23.
De rechtbank verwerpt het verweer van Merrem Group dat tussen de gevorderde schade en het beslag onvoldoende causaal verband bestaat. Was het beslag niet gelegd, dan was er geen noodzaak of zelfs maar aanleiding geweest voor [naam eiseres] om met Merremgroup een depotovereenkomst aan te gaan. De aan de depotovereenkomst verbonden schade op zich is door Merrem Group niet betwist. De vordering zal daarom worden toegewezen.
4.24.
Merrem Group zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat €
281,50(1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 281,50

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Merrem c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 9.637,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat Merrem Group jegens [naam eiseres] aansprakelijk is voor de schade die door [naam eiseres] is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van het door Merrem Group ten laste van [naam eiseres] gelegde beslag en de ter opheffing van dat beslag gesloten depotovereenkomst,
5.5.
veroordeelt Merrem Group tot vergoeding aan [naam eiseres] van die schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.6.
veroordeelt Merrem Group in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 281,50,
5.7.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
[3195/1407]