ECLI:NL:RBROT:2021:8604
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Schending van artikel 6:17 Awb bij vaststelling WOZ-waarde en ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een appartement. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 116.000,- voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft zich in deze procedure gebogen over de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij de eiser aanvoerde dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze aan hem en zijn gemachtigde was bekendgemaakt, in strijd met artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar pas op 4 juni 2020 aan de gemachtigde was verzonden, waardoor de beroepstermijn pas op 5 juni 2020 begon te lopen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tijdig was ingediend en derhalve ontvankelijk was.
Daarnaast heeft de rechtbank de vastgestelde WOZ-waarde beoordeeld. De eiser stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en voerde aan dat de waarde van het appartement € 94.000,- zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede op basis van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak in overeenstemming was met de marktwaarde en dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.