ECLI:NL:RBROT:2021:8614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
21/738
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. Tideman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord met saneringskrediet in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 23 augustus 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een 65-jarige vrouw met een laag inkomen en beperkte werkervaring, een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. De gemeente Rotterdam, als een van de schuldeisers, weigerde in te stemmen met deze regeling, die voorzag in een betaling van 23,73% aan de preferente schuldeisers en 11,87% aan de concurrente schuldeisers. Verzoekster had een totaalbedrag van € 8.273,38 aan schulden, waarvan de gemeente Rotterdam verantwoordelijk was voor 62,8% van de totale schuldenlast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Rotterdam niet is verschenen ter zitting en dat de aangeboden regeling is goedgekeurd door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die haar schuldenproblematiek wilde oplossen, afgewogen tegen die van de gemeente Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat een meerderheid van de schuldeisers akkoord was gegaan met het voorstel.

De rechtbank heeft vervolgens de gemeente Rotterdam bevolen om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling en heeft de gemeente veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen. Dit vonnis vervangt de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoekster haar schulden kan blijven betalen zonder in betalingsproblemen te komen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 augustus 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 14 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de gemeente Rotterdam afdeling Werk & Inkomen, met 3 vorderingen (hierna: de gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting, op 13 augustus 2021, een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 16 augustus 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoekster;
  • mevrouw I. Isovic, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R.A. Randoe, werkzaam bij RR Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie schuldeisers, waarvan één preferente met vijf vorderingen en twee concurrente met in totaal drie vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 8.273,38 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 13 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 23,73% aan de preferente schuldeisers en
11,87% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is 65 jaar, is laaggeschoold en heeft geringe werkervaring. De kans dat verzoekster voor haar pensioen nog aan het werk gaat, wordt dan ook nihil geacht. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Drie schuldeisers met vijf vorderingen stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam met drie vorderingen stemt hier niet mee in. Zij heeft drie vorderingen met een totaalbedrag van € 5.816,39 op verzoekster, welke 62,8 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Het verweer van de gemeente Rotterdam laat onverlet dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Dit artikel kent immers geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam, waarbij zij als weigerende schuldeiser is aangemerkt, een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 62,8 %. Een meerderheid van de schuldeisers met in totaal vijf van de acht vorderingen, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De gemeente Rotterdam met drie vorderingen stemt hier niet mee in.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Zij ontvangt een Participatiewet-uitkering. Verzoekster is 65 jaar, is laaggeschoold en heeft geringe werkervaring. Dientengevolge wordt de kans dat zij voor haar pensioen nog aan het werk gaat, nihil geacht. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.